woensdag, januari 31, 2007

Daughters of Darkness ***1/2

Regie: Harry Kümel (1971)

Om de een of andere reden zijn die erotische horrorfilms uit de jaren ’70 vrijwel altijd de moeite waard, mits op het juiste tijdstip gezien. Deze Frans/Belgisch/Duitse samenwerking is echter zeker nog een stukje beter dan de gemiddelde soortgelijke film. Delphine Seyrig, jarenlang het gezicht van de Franse intellectuele film na haar rol in ‘Last Year at Marienbad’ had er blijkbaar geen moeite mee om in deze erotische film terecht te komen – een jaar later zat ze ook nog vrolijk in Buñuel’s meesterwerk ‘Discreet Charm of the Bourgeoisie’. Het is een heerlijk typisch lesbisch vampierentoestandje met de nodige psychologie van de koude grond zoals dat het genre betaamt. Het verhaal kun je vanaf minuut een al uittekenen uiteraard, maar dat geeft niets, want het wordt meer dan goedgemaakt door een lekker quasi-kunstzinnige filmstijl, prettige muziek en de nodige stijlvolle erotiek en exotische locaties zoals… België. En er is ‘een Belga rook je nooit alleen’ én Fons Rademakers! Wat wil je nu nog meer?

Labels: ,

Dreams That Money Can Buy **1/2

Concept: Hans Richter (1947)

De termen ‘avant-garde’ en ‘een groot publiek’ zullen vermoedelijk wel altijd een contradictio in terminis blijven. Als je het puur semantisch bekijkt is dat het ook, want avant-garde houdt immers op avant-garde te zijn als zij door het grote publiek geaccepteerd wordt. Toch wil de avant-garde wereld en zijn aanhangers (ik dus ook) altijd proberen om avant-garde kunst aan zoveel mogelijk mensen te slijten en het verschil tussen vermaak en ‘serieuze’ kunst te verkleinen. De bekende Dada schilder/filmmaker Hans Richter deed in 1947 de poging om de Europese avant-garde kunst toegankelijker te maken voor een groot publiek in de vorm van ‘Dreams That Money Can Buy’. Dapper en prijzenswaardig is dit zeker, de uitvoering laat echter op zijn zachtst gezegd nogal te wensen over.

Allereerst is er het overkoepelende verhaal van een vent die er achter komt dat hij dromen kan maken en kan verkopen (goh, een satire op de Droomfabriek Hollywood?), op zich geen verkeerd idee. Het is allemaal echter zo knullig en saai uitgewerkt dat het snel danig de keel begint uit te hangen. Richter verzamelde de crème de la crème van de Europese avant-garde (o.a. Max Ernst, Fernand Léger, Marcel Duchamp, John Cage, Edgar Varèse, Man Ray en Richter zelf) voor de ‘dromen’ uit de film maar zoals dat wel vaker gaat met sterrenteams is de innerlijke saamhorigheid ver te zoeken. Nu is een omnibusfilm vrijwel per definitie wisselvallig of versplinterd, maar zolang de afzonderlijke delen maar kwalitatief heel goed zijn, maakt dat niet uit. Helaas zijn maar weinig van de segmenten om aan te zien, de meeste zijn gewoon pretentieus of gemakzuchtig – zo borduurt Duchamp vrolijk verder op de spiraalvormen waar hij in ‘Anémic cinéma’ (1926) al mee bezig was of is de hoogst creatieve Léger van het sublieme ‘Ballet mécanique’ (1924) hier ook in geen velden of wegen te bekennen.

De intentie van ‘Dreams That Money Can Buy’ is goed, het resultaat is helaas echter een waardeloze drol. Voor een film als deze lopen enkel mensen als David Lynch –een uitgesproken liefhebber van deze film– warm. Maar laat Lynch nu juist al de ultieme hybride van mainstream en avant-garde zijn…

Labels:

The Last Sunset ***

Regie: Robert Aldrich (1961)


Ondanks dat deze Western wordt aangevoerd door een sterrencast van Kirk Douglas, Rock Hudson, Dorothy Malone en Joseph Cotten wordt hij doorgaans niet direct beschouwd als een sleutelwerk in het oeuvre van iconoclast Robert Aldrich (‘Kiss me Deadly’, ‘The Dirty Dozen’, ‘What Ever Happened to Baby Jane?’) en het leek ook niet dat Aldrich bij deze film evenveel controle had dan bij sommige van zijn andere films. Toch zijn er enkele duidelijke Aldrich kenmerken te zien en dan vooral in karaktertypering. Een van de redenen dat zijn film noir ‘Kiss me Deadly’ gezien wordt als een van de hoogtepunten uit het genre is dat Aldrich het publiek dwingt om te sympathiseren met de enorme schoft die protagonist Mike Hammer is. Nu zit de film noir vol met ‘helden’ van twijfelachtig allooi, maar Aldrich duwde dat concept nog vijf stappen verder want in zijn wereld is er geen strikt onderscheid tussen goed en kwaad, moraliteit is altijd ambigu – kijk in dit opzicht ook eens naar ‘The Dirty Dozen’ waar de helden een stel maniakken en misdadigers bij elkaar zijn, het ultieme Aldrich statement. Ook in deze film is er geen duidelijk onderscheid tussen goed en kwaad, tussen held en schurk en het personage van Kirk Douglas is daar het mooiste voorbeeld van. Het is een simpel, maar mooi voorbeeld hoe de auteurstheorie een wel aardige maar verder niet ontzettend memorabele Western als deze toch een extra dimensie kan geven.

Labels: ,

Wittgenstein ***1/2

Regie: Derek Jarman (1993)


Dit zou de laatste film worden van Derek Jarman, de Britse grootvader van de gaycinema en bovendien de maker van ’s werelds eerste punkfilm met ‘Jubilee’, voordat hij zou sterven aan de gevolgen van AIDS. Het was letterlijk een gevecht om de film gemaakt te krijgen, een gevecht tegen tijd en geld, want beiden waren er niet. Slechts twee weken kreeg Jarman de tijd om te filmen en bovendien ging zijn zicht met de dag achteruit en werd hij langzaam blind. Geld was er evenmin, enkel een lege soundstage, een paar rekwisieten, een handjevol acteurs, wat kostuums en een beetje schmink, waarmee hij dus bedoeld of onbedoeld meer dan 10 jaar eerder was dan Lars von Trier en zijn ‘Dogville’ experiment. Toch wist Jarman met deze minimale middelen iets bijzonders te creëren, hoewel het zijn minimalisme meesterwerk ‘Blue’ uit 1993 (90 minuten lang een blauw scherm met daaronder muziek en gesproken poëzie) niet kan evenaren. Een blind wordende en aan AIDS stervende man die welhaast zonder middelen een film maakt over een zwaar filosoof, je zou verwachten dat het zou uitdraaien op een zwaarmoedig en zwartgallig geheel. Niets blijkt minder waar, want deze film is luchtig, speels, humoristisch, fris. Er is zelfs iets wat voor een verhaal kan doorgaan! Dit werk zal vermoedelijk geen tegenstanders kunnen converteren en het komt ook niet in de buurt van mijn favoriet ‘The Garden’, maar ‘Wittgenstein’ is wel een prachtige laatste creatieve vonk van een van de meest persoonlijke experimentele kunstenaars van de laatste 30 jaar. Het is bovendien een van Jarman’s meest toegankelijke films en daarom een uitstekende film om mee te beginnen voor mensen die toegang willen krijgen tot zijn unieke maar vaak weerbarstige oeuvre.

Labels: , ,

Nightmare ***1/2

Regie: Freddie Francis (1964)

Net zoals het eveneens bovengemiddelde ‘Paranoiac’ vind ik ook ‘Nightmare’ een verademing ten opzichte van de reguliere Hammer Horrorfilms die zich concentreren op verfilmingen van de klassieke monsters (vampiers, Frankenstein, weerwolven etc.). Begrijp me goed, die kleurrijke films mag ik bij tijd en wijlen graag zien want ze zijn altijd prima in elkaar gezet, maar ze zijn ook altijd een tikkeltje saai en voorspelbaar. Zowel ‘Paranoiac’ als ‘Nightmare’ zijn psychologische horrorfilms, geschoten in zwart-wit bovendien wat het direct een klassieke sfeer geeft die kleur nooit geven kan. Uiteindelijk zijn beide films herhalingen van hetzelfde thema (het blijven natuurlijk de Hammer Herhalingen Studio’s), maar er zit voldoende afwisseling in de films en bovendien een tikkeltje meer creativiteit dan gebruikelijk. Natuurlijk is ‘Nightmare’ verre van een overweldigend, invloedrijk meesterwerk, maar zeker wel een bijzonder sfeervolle trede boven de rest van de Hammer Films als je het mij vraagt.

Labels:

dinsdag, januari 30, 2007

IFFR 2007: Johnnie To Special

The Election (2005) ****


Mijn eerste kennismaking met Hong Kong actiespecialist Johnnie To was een zeer aangename. In ‘The Election’ wordt een soortgelijk machtsspelletje/poging tot machtscontrole gespeeld als we eerder zagen in ‘The Godfather’ films of een serie als ‘The Sopranos’ en liefhebbers van deze franchises zullen met ‘The Election’ met hun neus in de boter vallen. Stilistisch spookten steeds twee namen mij door het hoofd: Martin Scorsese (in de constant bewegende camera en kinetische montagestijl) en Sam Fuller (in de energie en vaak extreme camerastandpunten), wat op zich allemaal niet verwonderlijk is aangezien Scorsese uiteraard zelf weer zeer door Fuller beïnvloed is. Daarnaast moet de invloed van eerdere genremeesters als John Woo en Tsui Hark vermoedelijk ook niet uitgevlakt worden. Ik had meermalen grote moeite om te volgen wie nou bij wie hoorde, maar daar leek het ook niet zozeer om te doen, het was een zeer prettig staaltje stijl boven inhoud. Zo lust ik er wel meer.

The Election 2 (2006) ****

Meer kreeg ik ook in dit vervolg, wat min of meer verdergaat waar het eerste deel gebleven was. Ik vond deze film stilistisch gezien iets minder interessant, wat vlakker, maar daar staat tegenover dat het inhoudelijk meer diepgang leek te hebben. Nog steeds is het allemaal flitsend en worden soms de gruwelen gepresenteerd alsof het kunstwerken zijn (iets waar ik zelden tot nooit problemen mee heb overigens), maar met enige regelmaat leek To hier te mikken op een soort van heroïsche tragiek die je eerder bij een Sergio Leone zou verwachten en met succes wat mij betreft. Stilistisch minder, maar inhoudelijk beter en daarom in mijn ogen gelijkwaardig aan het eerste deel.

The Mission (1999) ***1/2

Het was duidelijk te zien dat deze To film al wat eerder gemaakt was, want we missen hier nog enigszins de übercoolheid en de echte visuele dynamiek van de twee ‘Election’ films, maar dat wil niet zeggen dat hier niets te genieten valt, integendeel. De humor is hier (net als in de andere films) volop aanwezig, wat echter niet kan verhullen dat de film in essentie plotloos is en aanvoelt als een generale repetitie voor het latere, nog betere werk. De kaasachtige synthesizermuziek helpt het geheel ook niet verder. Toch is de film als voortdenderend actievehikel nog meer dan uitstekend te pruimen.

Labels: ,

IFFR 2007: Mala Noche ****

Regie: Gus van Sant (1985)

Deze veelbesproken maar zelden geziene debuutfilm van Gus van Sant stond al zeer lang hoog op mijn verlanglijstje, maar een gebrek aan de film op DVD maakte mijn zoektocht er niet makkelijker op. Maar dan is er altijd nog het IFFR en godzijdank werden mijn verwachtingen volledig ingelost. Poëtisch film maken, jongeren aan de rand van de maatschappij en homoseksualiteit, het zijn zo’n beetje de drie hoofdthema’s van het werk van Gus van Sant en alles is hier al in volle bloei aanwezig. De film is geschoten in groezelig zwart-wit met extreme onderbelichting, vaak desoriënterende close-ups en een lak aan establishing shots (denk ‘Shadows’ van John Cassavetes vermengt met ‘Pi’ van Aronofsky en je komt een heel eind), wat het geheel de juist persoonlijke, melancholieke sfeer geeft. Het thema van macht/controle over een persoon uitoefenen en emotionele exploitatie is rechtstreeks van een Fassbinder film overgenomen, wat zeer goed een grote invloed zou kunnen zijn op van Sant. Tevens zien we hier al even de elementen van wolkendekken in time-lapse fotografie en de Amerikaanse highway die in ‘My Own Private Idaho’ (in mijn ogen zijn magnum opus) later zo mooi gebruikt zouden worden, waarmee de auteurskenmerken van van Sant direct zichtbaar worden. Een ijzersterke debuutfilm die het verdient om nu eens wijd en zijd verspreid te worden. Nu nog de debuutfilm van die andere mijlpaal uit de New Queer Cinema zien, ‘Superstar: The Karen Carpenter Story’ van Todd Haynes zien en ik ben weer gelukkig.

Labels: , ,

Werewolf of London ***

Regie: Stuart Walker (1935)

Van alle klassieke filmmonsters heb ik de weerwolf altijd het minst interessant gevonden, maar je moet toch wat op een maandagnacht, dus heb ik dit filmpje maar eens gekeken. En het was best leuk. Nu is het in die Universal horrorfilms van de jaren '30 altijd meer sfeer dan echte horror natuurlijk, maar in deze film is de horror helemaal dun gezaaid, maar dat vond ik eigenlijk wel eens zo prettig. Niets bijzonders allemaal, maar ook weinig mis mee, een ideaal tussendoortje dus.

Labels:

maandag, januari 29, 2007

What’s the Matter with Helen? ***1/2

Regie: Curtis Harrington (1971)


Robert Aldrich legde in zijn film ‘What Ever Happened to Baby Jane?’ de basis voor een bizar subgenre, de Grand Dame Guignol waarin oudere dames niet meer helemaal goed zijn in de bovenkamer en zich merkwaardig gaan gedragen. In de latere films werd de horror factor danig opgeschroefd en voormalig experimenteel filmmaker Curtis Harrington neemt in deze film het stokje over met bijzondere resultaten. De relatie met die Aldrich film wordt overigens expliciet gemaakt niet alleen door de titel, er is zelfs een soort cameo van een dwergvrouw die qua uiterlijk veel weg heeft van Bette Davis, ster van die film. De film werd op de achterkant van de hoes omschreven als een ‘musical-horror-melodrama-satire-love story’ en dat vond ik een zeer gepaste omschrijving. Mensen die een straightforward genrefilm zoeken zullen hier weinig van hun gading vinden, maar ik vond de schizofrenie van het geheel eigenlijk wel verfrissend. Visueel gezien is het allemaal niet bijster opmerkelijk, wat ik na het zien van Harrington’s bijzondere ‘Night Tide’ en zijn achtergrond in avant-garde film eigenlijk wel gehoopt had, hoewel er wel enkele mooie stilistische elementen inzitten. ‘What’s the Matter with Helen?’ haalt het niet bij zijn illustere ‘voorgangers’ maar is zeker de moeite waard.

Labels:

Caged Heat ***1/2

Regie: Jonathan Demme (1974)


Net zoals velen kreeg ook Jonathan Demme (die knakker van ‘Silence of the Lambs’) van B-film magnaat Roger Corman de kans om zijn eerste stapjes op het gebied van regisseren te zetten en het resultaat is deze kunstzinnige WIP flick. Uiteraard loopt de film over van seksualiteit, niet vreemd voor het genre natuurlijk en hoewel het geen ‘Sadomania’ is gaan de gewillige dames vaak uit de kleertjes. Barbara Steele is met haar briljante bril en lelijke maar onvergetelijke smoelwerk zeker een van de meest memorabele kwaadaardige bewaaksters die in dit soort films steevast een rol spelen. De film is redelijk bizar te noemen waarbij enkele droomsequenties een echo van een uitzinnige Fellini in zich dragen. Of het zo bedoeld was weet ik niet, maar ik vond de film nogal humoristisch met soms heerlijk slecht acteerwerk en vreemde momenten. Een van de hoogtepunten hierin was een scène waarin een griet zich grote moeite getroost om eten te stelen voor een vriendin die in de isoleercel zit en dat eten naar beneden moet gooien, daarbij niet beseffende dat een rauw ei een val van zo’n hoogte niet aankan (en daarbij, wat moet iemand in een cel met een rauw ei?). Overigens wordt bij een tweede poging een onschuldig oud vrouwtje zonder enige scrupules over de kling gejaagd wordt, waarbij haar kunstgebit naar buiten vliegt – Demme nam het in deze film niet zo nauw met ‘goede smaak’. Het geheel voelde ook nog eens behoorlijk experimenteel aan, een gevoel wat versterkt werd door de avant-garde soundtrack van John Cale –enkel voor zijn muziek is de film al de moeite waard, zeker omdat het zoveel gebruikt wordt in de film. Nu heb ik nog niet zoveel Women in Prison films gezien, maar dit is zeker wel een van de betere die ik ken.

Labels:

Zontar the Thing from Venus **1/2

Regie: Larry Buchanan (1966)

Als je denkt dat je met Ed Wood het absolute dieptepunt hebt bereikt op filmgebied is er altijd nog Larry Buchanan. Net als Wood maakte deze figuur de doldwaze fout om ambitieuzer te zijn dan het zeer lage budget feitelijk toeliet. Niets minder dan de overname van de aarde door aliens is het onderwerp van deze film en het resultaat is dus een soort ‘Independance Day’ voor amateurs. Amateurisme troef in dit vehikel en dat maakt het wel zo vermakelijk, want het lijkt allemaal nergens naar. Ideaal dus om de kater mee te verdrijven.

Labels:

zaterdag, januari 27, 2007

Pat Garrett and Billy the Kid ***

Regie: Sam Peckinpah (1973)

De laatste film die ik moest zien uit de Peckinpah Western box en ik weet niet goed wat er van te zeggen. Dat overkomt me niet vaak. Het punt is dat ik deze film zag maar er niets bij voelde, noch positief, noch negatief. Nu zou je dat als negatief punt kunnen zien, maar ik kan ook weinig vervelends aan deze film ontdekken. Maar ook weinig positiefs. Het liet me allemaal neutraal. En dat is iets wat me bij geen enkele andere Peckinpah film overkomen is, want hoe je ook tegen zijn films aankijkt, een mening moet je er over vormen. Maar bij deze lukt me dat gewoon niet.

Labels: ,

vrijdag, januari 26, 2007

Le Quai des brumes ****1/2

Regie: Marcel Carné (1938)


Dit is volgens mij de eerste film die ik zie uit de zogeheten Franse Poëtisch Realisme stroming, een stroming die ik altijd met Jean Vigo associeerde die er echter niet thuis blijkt te horen. Dat deze stroming van invloed geweest is op de Amerikaanse film noir is dan getuige deze film niet bijzonder moeilijk te zien, want ook hier zien we treurige, regenachtige, criminele milieus waarin eenzame mensen aan de zelfkant van de maatschappij hun boontjes moeten zien te doppen. De zachte filters en dito belichting geven de film niet alleen zijn onderscheidende look, het is exact het poëtische waar de stroming om bekend staat. Dit is geen film die helder, scherp of rechttoe rechtaan is. Net zoals de mist die een groot deel van de film domineert is deze film mysterieus, ontwijkend en letterlijk mistroostig. In deze film geen geforceerde happy endings of vrolijk Disney territorium, maar ellende en verboden liefde. De film is echter nergens deprimerend. Er hangt een algehele zweem van melancholie over de film, een gevoel van berusting en een prettige somberheid. Ik vond het een beetje vergelijkbaar met een hele vroege ochtendwandeling in een bosrijke omgeving als de dauw nog in de lucht hangt: een gevoel van eenzaamheid dat echter juist zeer prettig aanvoelt. Franse steracteur Jean Gabin is bijna de personificatie van dat gevoel: hij kijkt maar zelden vrolijk, altijd alsof hij een zware last met zich meedraagt, maar toch is hij zeer prettig om naar te kijken, bijna troostend. Ik kan niet anders zeggen dan dat ‘Le Quai des brumes’ een meesterwerkje is.

Labels:

Son of Frankenstein ***

Regie: Rowland V. Lee (1939)

Na het briljante duo films ‘Frankenstein’ en ‘Bride of Frankenstein’ was de koek nog niet op en kregen we nog meer films rondom de dokter en zijn monster. Ditmaal is de oorspronkelijke Dr Frankenstein dood en komt de zoon uit de titel in het kasteel wonen en begint uiteraard het hele feest opnieuw. Natuurlijk is dit allemaal meer van hetzelfde, maar dat is niet vervelend in dit geval, want er is voldoende variatie en enkel de abstracte inrichting van de eetkamer maakt deze film al de moeite waard! De film kent de typische Universal huisstijl van dat moment dus of je er nu een zekere Rowland V. Lee of James Whale als regisseur bij zet maakt niet zoveel verschil, hoewel de Whale kenners mij nu vermoedelijk honend wegwuiven. Boris Karloff loopt weer te grommen als vanouds en ook 'Meneer Dracula' Bela Lugosi draaft nog even op, maar dan niet als de gevreesde Graaf welteverstaan, hoewel ik hem niet eens herkend zou hebben als ik het niet geweten had. Heeft deze film toegevoegde waarde? Neuh. Is het vermakelijk? Ja hoor.

Labels:

donderdag, januari 25, 2007

IFFR 2007

Container *

Regie: Lukas Moodysson (2006)

Oh mijn god, wat een verandering heeft Lukas Moodysson toch ondergaan, een soort van transformatie van Jean Renoir in Gaspar Noé. Hij begon zijn carrière met de zonnige films ‘Fucking Amal’ en ‘Tillsammans’, films waarin Moodysson een ongewoon warme en menselijke aanpak liet zien, films waarin de regisseur oprecht leek te voelen voor zijn karakters. ‘Lilya 4-Ever’ was al gedecideerd donkerder van toon, maar door de donkere onweerswolken die het Moodysson universum nu bedekten wist de zon nog duidelijke enkele malen door te breken en voelde hij duidelijk nog mee met zijn hoofdpersonages. In het hoogst experimentele en confronterende ‘Hole in my Heart’ was de schemering al zeer duidelijk ingevallen en had Moodysson zijn humanistische aanpak verruild voor een hoogst negatieve en pessimistische. In ‘Container’ is het complete duisternis en Moodysson zelf ziet het nu ook letterlijk niet meer zitten en lijkt nu definitief de weg kwijt. ‘Hole in My Heart’ kende al vele tegenstanders, maar ik ben er daar absoluut niet een van, want zelfs in al zijn misselijkmakendheid vond ik de film toch nog duidelijk iets hebben: het is allemaal heel extreem, zowel qua stijl als qua boodschap, maar er zit een doel, een logica achter. ‘Container’ bevat compleet niets, het is een volstrekt lege en walgelijke film. Ik was al op mijn hoede, want de film is meen ik op het Filmfestival van Berlijn vorig jaar unaniem uitgeroepen tot slechtste film van het festival. Nu is het bij mij vrijwel systematisch zo dat als iedereen A zegt, ik B zeg, maar in dit geval moet ik een keer met iedereen meegaan: dit is zonder overdrijven een van de meest slechte films die ik ooit gezien heb. De depressieve monologen, de opzettelijk lelijke en groezelige cinematografie, de quasi-diepzinnige kritiek op de maatschappij, het is allemaal even walgelijk, quasi-artistiek en doorzichtig. Ik denk dat het tijd wordt voor Lukas om eens een psychiater te bezoeken en op die manier te proberen van zijn demonen af te komen in plaats van ons lastig vallen met deze troep. Want als hij deze lijn doorzet dan wordt zijn volgende film 90 minuten lang filmen in een graf.

Two Wrenching Departures ***1/2

Regie: Ken Jacobs (2006)

De stijl van Ken Jacobs is eigenlijk altijd hetzelfde: men neme een bestaand stukje film en neemt dat vervolgens genadeloos onder handen door het te loopen, te splicen, vooruit te spoelen, terug te spoelen, vice versa en wat je er allemaal niet mee kan doen. Het resultaat is altijd een visueel bizar intense vertoning waar epilepsiepatiënten verre van moeten blijven. Vroeger deed Jacobs deze bewerkingen altijd live, maar sinds een paar jaar heeft hij besloten dat het ook digitaal aangeleverd kan worden zodat iedereen van deze werken kan genieten (nou ja, genieten…7 mensen liepen weer weg tijdens deze screening, wat op zich niet veel lijkt totdat je bedenkt dat er maar 15 mensen aanwezig waren, exact hetzelfde verhaal als vorig jaar). Jacobs maakte deze film naar aanleiding van de dood van avant-garde gayicoon Jack Smith, een van de meest curieuze mensen uit de filmgeschiedenis wiens underground meesterwerk ‘Flaming Creatures’ vorig jaar nog in Rotterdam vertoond werd. Datzelfde jaar werd er ook een documentaire over Smith vertoond en die docu (waar Ken Jacobs ook aan het woord kwam) was in wezen een soort van ode aan de persoon Jack Smith. Jacobs, jarenlang een goede vriend van Smith, maakte in 1989 deze film (die nu dus gedigitaliseerd is) en bracht daarmee zijn ode aan Jack Smith. Daarvoor gebruikte hij korte films waarin Smith te zien was als hij in karakteristieke pose en kledij over straat liep en die films nam hij vervolgens onder handen en Jacobs weet in al zijn simpelheid (het is feitelijk niets anders dan de man die over straat loopt) een oprechtere en mooiere ode te brengen dan de documentaire ooit kon. Als soundtrack gebruikte Jacobs de Hollywood film ‘The Barbarian’, een favoriete film van Jack Smith, evenals wat klassieke muziek en soms gelukkig ook stilte. Want het is juist tijdens deze stilte dat de visuele ritmes van Jacobs het meest tot hun recht komen. Al met al niet de beste film van Ken Jacobs, maar zeker een zeer interessante, al was het enkel door de aanwezigheid van Jack Smith.

Labels: , ,

woensdag, januari 24, 2007

Raw Deal ****1/2

Regie: Anthony Mann (1948)


Dit is een typisch geval van een B film noir qua budget die echter zo ontzettend meer creatief en interessant is dan het gros van de A varianten. Maar dat is op zich ook niet zo verwonderlijk gezien het team van regisseur Anthony Mann en cameraman John Alton verantwoordelijk is voor deze film. Mann wordt gezien als een grootheid, iets wat ik maar zal aannemen want naast ‘T-Men’ heb ik nog niets van zijn werk gezien (ja, ik moet zijn briljante psychologische Westerns nog zien) maar waar ik ‘T-Men’ nog ontzettend vond tegenvallen, is dit simpelweg fantastisch. John Alton is een van de absolute sleutelfiguren binnen de ontwikkeling van de nu welbekende film noir look en een film als deze is daar de reden van: prachtige, merkwaardige camerastandpunten/bewegingen, het gebruik van bijzondere lenzen en een subliem spel met belichting die het ontwrichte film noir universum reflecteren en zelfs mogelijk maken; bij Mann/Alton kun je letterlijk spreken van visuele spanning. Daarnaast is Dennis O’Keefe een overtuigende antiheld, is er voldoende melodrama om het geheel menselijk te maken en is de muziek gewoon prima. ‘Raw Deal’ is simpelweg een van de meest opwindende en beste film noirs die ik in tijden gezien heb.

Labels: ,

The Balled of Cable Hogue ****1/2

Regie: Sam Peckinpah (1970)

Ik vond Peckinpah’s ‘Ride the High Country’ al een hoogst humoristische film, maar waar daar de humor nog vrij verstopt of subtiel was, wordt het hier de vrije loop gelaten. Ik geloof niet dat er ergens vijf minuten voorbij gegaan zijn zonder dat ik op zijn minst moest glimlachen en vaak moest ik zelfs schaterlachen, waarbij Jason Robards uiteraard geknipt is voor de rol. Verder is de film opvallend sentimenteel of misschien beter gezegd humaan, niet iets wat ik direct met Peckinpah associeer. De film lijkt ook een stuk minder cynisch en minder pessimistisch dan ik van hem gewend ben; niet dat ik problemen heb met cynisme of pessimisme, het is zelfs iets wat ik altijd wel in Peckinpah kan waarderen, maar het is goed om te zien dat de man niet een en al alcoholische bitterheid was en het soms ook recht door zee kon en durfde te spelen. Maar toch kan hij het niet laten om toch wat ondermijnende kritiek te leveren, zoals bijvoorbeeld op het fenomeen georganiseerde religie in het geweldige personage van de priester Joshua die het niet zo nauw neemt met het celibaat. Al met al was dit een hoogst bevredigende Western voor me.

Labels: ,

Bulworth ****

Regie: Warren Beatty (1998)


Na zijn toch wel behoorlijk indrukwekkende ‘Reds’ is dit de tweede film die ik zie van acteur/ regisseur/ scenarist/ producent Warren Beatty en deze bijtende en vrij hilarische politieke satire is wederom een hoogst bevredigende poging van hem. Ik was al praktisch vergeten dat de legendarische Vittorio Storaro (‘Il Conformista’, ‘Apocalypse Now’) achter de camera’s gestaan had, totdat de scène met het gospelkoor kwam, want daar waren weer ineens die direct herkenbare warme kleuren waar Storaro zo bekend om stond. Een film als deze dreigt redelijk snel een droge, ‘onfilmische’ film te worden, maar Storaro geeft het geheel met zijn klasse de nodige visuele schwung, terwijl de muziek van Ennio Morricone niet bijzonder spectaculair is maar het de film wel een klein beetje extra geeft; Beatty had het goed begrepen dat hij zich moest omringen met de juiste mensen. Net zoals ‘Reds’ toont Beatty hier voldoende bescheidenheid en zelfrelativering om te voorkomen dat het een one-man show wordt, wat gemakkelijk gekund had aangezien de man de hand had in vrijwel ieder belangrijk aspect van de film. Het resultaat is een zeer prettige film.

Labels:

Monsters and Madmen ****

Monsters and Madmen: Four Thrilling Tales of Inner Torments and Outer Space!

De broers Alex en Richard Gordon waren twee filmfanaten die besloten om hun passie voor de Amerikaanse genrefilm om te zetten in iets constructiefs en gedurende jaren ’50 maakten zij als producent een hele reeks horror- en science fictionfilms, ondanks dat hun naam niet altijd op de credits verscheen. Vier van deze films zijn nu samengebracht in de Criterion boxset ‘Monsters and Madmen: Four Thrilling Tales of Inner Torments and Outer Space!’. Ik heb nog steeds geen idee waarom een maatschappij als Criterion zich aan dit soort films waagt, maar mij hoor je als liefhebber niet klagen!

The Haunted Strangler ***

Regie: Robert Day (1958)

Er is zo’n cliché in de horrorwereld dat je of fan bent van Bela Lugosi of van Boris Karloff. Dat is natuurlijk dikke onzin, ik mag graag naar beiden kijken, maar toch gaat mijn hart iets meer uit naar Boris Karloff, wat ik een wellicht beperkt maar toch echt goed en charismatisch acteur vind, iemand die een middelmatige film naar een hoger plan kan tillen met zijn aanwezigheid. Dit uiterst charmante filmpje is een goed voorbeeld daarvan. Het is een typisch geval van een redelijk lowbudget film die het lage budget prima weet te camoufleren en er iets zeer sfeervols van weet te maken. De film is daarbij duidelijk geënt op die geweldige films die producent Val Lewton in de jaren ’40 voor RKO maakte, waarbij psychologische spanning en sfeer een centrale rol spelen. Het is allemaal niets meesterlijks of vernieuwends, maar het is zeker wel een hoogst kijkbaar filmpje.

Corridors of Blood ***

Regie: Robert Day (1959)

Boris Karloff werkte na ‘The Haunted Strangler’ opnieuw samen met regisseur Robert Day voor het vergelijkbare ‘Corridors of Blood’ en wederom met uitstekend genietbare resultaten. De film heeft achteraf bekeken een leuke extra dimensie gekregen omdat in deze film de bejaarde horrorlegende Karloff gekoppeld wordt aan wat een nieuwe horrorlegende zou worden, Christopher Lee (ook al is zijn rol eigenlijk piepklein), waarmee de film dus een mooie overdracht van de horrorfakkel wordt, een overgang van de ene generatie op de andere.

First Man into Space ***

Regie: Robert Day (1959)

Er valt weinig over deze film te zeggen, behalve dan dat het gewoon een erg vermakelijke film is. Een wat overmoedige testpiloot besluit om zichzelf de ruimte in de katapulteren met alle gevolgen van dien. Het resultaat is een heerlijke combinatie van science fiction angst en een monsterflick. De speciale effecten zijn uiteraard niet heel bijzonder, maar als je dan leest dat de film met hoogst minimale middelen gemaakt is, wordt het ineens een prestatie van formaat. De hoofdrolspeler leek trouwens verdomd veel op een kruising tussen Tim Robbins en Sterling Hayden, maar dit terzijde.

The Atomic Submarine ***1/2

Regie: Spencer Gordon Bennet (1959)

De laatste uit de set is wederom absoluut geen tegenvaller, integendeel, het is vermoedelijk mijn favoriete van de vier. Het is ditmaal een film die zich onder water afspeelt en hoewel dit natuurlijk mijlenver verwijderd is van bijzondere technieken als in een film als ‘The Abyss’ weet de film zich met zijn bescheiden middelen prima te redden en benadrukt het vaak zelfs het lage budget wat in de context van deze film uitstekend werkt. Ik heb in deze hele box al een link gelegd met Val Lewton en hier wordt de cirkel nog eens leuk compleet gemaakt door de aanwezigheid van Lewton regular en karakteracteur Tom Conway (overigens de broer van George Sanders), terwijl de rest van de cast bestaat uit oude B-sterren aangevuld met wat jong bloed. De ‘electro-sonic music’ van Alexander Laszlo maakt het geheel af en is een van de absolute hoogtepunten van dit erg fijne filmpje.

In de ‘Monsters and Madmen: Four Thrilling Tales of Inner Torments and Outer Space!’ krijg je dus twee Val Lewton-achtige chillers met Boris Karloff en twee typische jaren ’50 sci-fi quickies. Geen van deze films kunnen beschouwd worden als essentiële films uit het genre, maar allen staan garant voor zo’n 80 minuten puur amusement. Criterion koos in deze box dus een keer voor kwantiteit boven kwaliteit zonder die kwaliteit echter helemaal te verwaarlozen, want alle vier de films weten zeer goed boven hun relatief lage budget uit te stijgen en het kijkplezier spat er van af. Nieuwkomers in beide genres zouden beter de ‘Val Lewton Horror Collection’ (met daarin de beste horrorfilm aller tijden, ‘Cat People’) of een 50’s sci-fi als ‘This Island Earth’ kunnen aanschaffen, maar de wat meer doorgewinterde liefhebbers kan ik deze box van harte aanraden.

Labels:

Has Anybody Seen my Gal? ***1/2

Regie: Douglas Sirk (1952)


Dit is een muzikale komedie die Douglas Sirk maakte op de vooravond van zijn glorieuze melodrama’s en in allerlei opzichten nog een overgangswerk. Hoewel de film het begin van een langdurige samenwerking met publieksmagneet Rock Hudson zou betekenen en het al glorieert in zwaar aangedikte Technicolor kleurtinten die een groot deel van zijn belangrijkste werk zouden gaan kenmerken, is de film visueel gezien erg tam, erg on-Sirkiaans. Het concept van mensen verblind door hun eigen keuzes en de twijfels die hij zet bij grote rijkdom en de effecten die dat op mensen kan hebben is wel typisch voor Sirk, dus thematisch is het al in lijn met zijn werk. Het befaamde fatalistische ‘Sirk Universum’ is dus al deels in plaats, maar waar Sirk dat in zijn latere werken tot Griekse tragedie proporties zou opblazen is het hier allemaal nog wat lieflijk. Verder moet deze film het eigenlijk voornamelijk hebben van de heerlijke performance van Charles Coburn, de vele leuke grappen en een bijna Frank Capra-achtige warmheid en toegankelijkheid. Mezelf baserend op een kijkbeurt is dit niet een film waar Sirk’s reputatie op gebaseerd is, het is een soort van proto-Sirk, maar verder is het in alle opzichten een hoogst vermakelijk en luchtig tussendoortje.

Labels:

dinsdag, januari 23, 2007

Batalla en el Cielo **1/2

Regie: Carlos Reygadas (2005)

Deze film veroorzaakte veel controverse op IFFR van vorig jaar en dan moet je zoiets natuurlijk zien om te kijken waar de controverse om draait. De film was mij echter verder ontschoten totdat ik hem gisteren in de videotheek zag staan. Het is echter een typische filmfestivalfilm voor een bepaald soort filmfestivalpubliek. Dat publiek is een soort quasi-cultureel volk wat niet bijzonder veel om film geeft, maar dat filmfestivals gebruikt als cultureel statussymbool waarmee ze ‘aantonen’ dat ze geïnteresseerd zijn in meer dan die domme reguliere Hollywoodfilms. Zij bejubelen dan films die ik doorgaans typeer als het ‘Mongoolse boerendrama’: films die zich afspelen in gebieden waar niemand in geïnteresseerd is, met (vaak lelijke) mensen die totaal niet interessant zijn en zich wat zwijgzaam en depressief door de film heen sleuren (of beter nog: mensen die zelfs abject zijn) en waarin uiteraard zo weinig mogelijk gebeurt. Dit alles wordt dan niet gebruikt omdat de filmmaker er echt in geïnteresseerd is, maar omdat het zo lekker volledig dwars in gaat tegen alles waar Hollywood voor staat: aantrekkelijke, interessante personen die zoveel mogelijk interessante dingen meemaken in zo weinig mogelijk tijd. Als klap op de vuurpijl heb je dan als regisseur nog de mogelijkheid om expliciete seks in je film te verwerken en dat wederom niet als esthetische of creatieve keuze maar enkel om het establishment te shockeren.

Ik heb veel moeite met dat soort films. ‘En Batalla en Cielo’ van regisseur Carlos Reygadas is zo’n soort film. Verder wil ik niet eens op deze film ingaan, hoewel ik hem moet nageven dat de muziek goed gekozen was. Het zien van dit soort films doet mij vrezen voor Rotterdam dit jaar, omdat er altijd enkele van zulk soort films tussenzitten.

The Films of Kenneth Anger, volume I *****

Regie en conceptie: Kenneth Anger (1947-1954)

Kenneth Anger is al sinds jaar en dag een van de personen die mijn kijk op film ingrijpend veranderd heeft. Ik was dan ook zeer blij dat ik tijdens het British Film Festival in Londen enkele maanden geleden een paar van zijn films op het grote doek mocht aanschouwen in de Kenneth Anger 35mm Preservations. Nu zijn er dan eindelijk vijf films van zijn hand voor het eerst op DVD verschenen. Het valt mij iedere keer weer op dat de teksten achter op die DVD’s van Fantoma inhoudelijk altijd zo ontzettend goed en precies zijn, ook nu weer:

“Cinematic magician, legendary provocateur, author of the infamous HOLLYWOOD BABYLON books and creator of some of the most striking and beautiful works in the history of film, Kenneth Anger is a singular figure in post-war American culture.A major influence on everything from the films of Martin Scorsese, Rainer Werner Fassbinder and David Lynch to the pop art of Andy Warhol to MTV, Anger's work serves as a talisman of universal symbols and personal obsessions, combining myth, artifice and ritual to render cinema with the power of spell or incantation.”

Het enige wat ik erbij zou willen vermelden is de homoseksuele geaardheid van Anger. Want niet alleen is bijvoorbeeld ‘Fireworks’ een van de mijlpalen uit de geschiedenis van de gayfilm, zijn fascinatie met uiterlijk vertoon en overdadige versieringen zou later omschreven worden als gay camp. Homoseksualiteit is in mijn ogen een essentieel, onlosmakelijk verbonden onderdeel van Anger’s werk.

Fireworks (1947, 15 minuten). Omdat de screening in de bioscoop een van de meest indringende ervaringen van de laatste tijd was, wilde ik die herinnering voorlopig nog even intact laten en daarom heb ik deze film nog niet op de DVD bekeken.

Puce Moment (1949, 6 minuten). Ik was deze film al praktisch vergeten en wederom had ik aanvankelijk moeite om te bevatten wat Anger hier nu mee wilde, maar toen de film tegen het einde de binnenlocaties verruilde voor buitenlocaties, zag ik het idee achter de film. Het is namelijk overduidelijk Hollywood waar dit gefilmd is en dit is dus een ode van Anger aan Hollywood, de plaats waar hij opgroeide en het was zijn fascinatie met de klassieke glitter en glamour Hollywood actrices van weleer die hem deze film deden maken. Of zoals Anger het zelf zei: ‘ik was geesten aan het filmen’. Het was de bedoeling dat hier een volledige speelfilm van gemaakt zou worden, maar verder dan deze 6 minuten is Anger helaas nooit gekomen. Duidelijk een experiment, maar intrigerend desalniettemin.

Rabbit’s Moon (1950, 16 minuten). Gelukkig was deze transfer gemaakt van dezelfde print die ik ook in Londen zag (net als ‘Fireworks’ overigens), dus dat betekent niet de spiegeling zoals die jaren gebruikt is en hier de oorspronkelijke soundtrack van doo-wop in plaats van de rockmuziek waar ik de film voor het eerst mee zag. Stan Brakhage noemde dit Anger’s beste film. Zover zou ik niet willen gaan, maar het is inderdaad een van zijn meest strakke en heldere films, wat deels ligt aan het feit dat Anger een professionele studio tot zijn beschikking had voor deze film.

Eaux D’Artifice (1953, 13 minuten). Het 13 minuten durende ‘Eaux D’Artifice’ is zoals de titel feitelijk al aangeeft een subliem soort hoogedele gay camp: Anger filmde een dwerg in hoogst versierde vrouwenkleren die door een park met grote fonteinen in Italië liep, begeleid door barokke klassieke muziek van Vivaldi. Het resultaat is een merkwaardig huwelijk tussen de artificiële decors en belichting van Josef von Sternberg en het fameuze waterballet van Ralph Steiner, ‘H2O’ (1929), gepresenteerd als een blauwgetinte stomme film. Het is ook simpelweg een van Anger’s allermooiste films, want deze film gaat puur over schoonheid. Natuurlijk kun je zeggen dat een dwerg die dertien minuten door een park rent nergens op slaat. Dat is ook zo. Maar de wijze waarop Anger het brengt, zonder enige terughoudendheid en de manier waarop hij de waterstralen volledig abstraheert tot fonkelende sterren tegen een zwarte achtergrond, is pure visuele poëzie. Toen ik deze film voor het eerst zag vond ik het wel aardig, nu rolden de tranen over mijn wangen. Het is ook, zoals feitelijk alle films van Anger, een film die je keer op keer kunt zien omdat het nooit zal gaan vervelen: het is even een prachtig stukje kunstmatig escapisme zoals alleen Anger dat kon brengen.

Inauguration of the Pleasure Dome (1954, 38 min.). Dit is de eerste film waarin Anger duidelijk onder de invloed stond van de beruchte occultist Aleister Crowley en deze film zit rampensvol met symboliek en mystiek. Het geheel wordt begeleid door stukken uit een opera van Leos Janacek en de overdadige kostuums, de rituele acteerprestaties en decors geven ‘Inauguration’ ook de sfeer van een gefilmde duivelsopera mee. De film deed me ook denken aan de films van de Kuchar Brothers zoals 'Sins of the Fleshapoids', maar waar de Kuchars hun camp altijd gebruiken voor humoristische doeleinden, daar speelt Anger het veel serieuzer, hoewel je het volgens mij ook weer niet té serieus moet nemen. Het begint allemaal nog redelijk overzichtelijk, maar gaandeweg de film wordt het allemaal steeds drukker en worden steeds meer lagen film over elkaar heen gelegd zodat het ontaardt uiteindelijk in een groot caleidoscopisch bacchanaal.

Dit is simpelweg een van de belangrijkste DVD releases van het jaar, punt uit. Het zal helaas wel weer slechts bij enkele half gestoorde mensen in de kast belanden, maar in een perfecte wereld zou iedereen dit schijfje aanschaffen. Want dit is volledig unieke cinema, een testament dat de meeste films het totale potentieel van het medium slechts een fractie benutten.

Screenshots zijn te vinden op: http://www.dvd.nl/forum/viewtopic.php?p=1627240#1627240

Labels: , ,

maandag, januari 22, 2007

A Taste of Blood ***1/2

Regie: Herschell Gordon Lewis (1967)

Geïnspireerd door ‘2001 Maniacs’ besefte ik dat ik nog een film van de meester zelve Herschell Gordon Lewis had liggen, de vampierfilm ‘A Taste of Blood’. De film heeft een opvallend groot budget voor Lewis, hoewel alles relatief is natuurlijk want vergeleken met de meeste films lijkt nog steeds nergens naar. De film is met bijna twee uur bovendien ontzettend lang voor een Lewis film wat ook te merken is aan het rustige tempo. Daarnaast is het een behoorlijk volwassen en ambitieuze film voor Lewis en het werkt allemaal wonderwel! Hoofdrolspeler Bill Rogers acteert eigenlijk gewoon prima en in zijn voorkomen deed hij mij wat denken aan Christopher Lee, nooit verkeerd in een vampierfilm. Er zijn enkele gore effecten, maar deze zijn bewust tot een minimum beperkt en er is zelfs aandacht voor zaken als karakterontwikkeling, decors, shotcompositie en belichting! In een HG Lewis film! Met een beetje fantasie zou je kunnen denken naar een vakkundige Hammer film te zitten kijken. Het is dus een van zijn minst karakteristieke, maar grappig genoeg ook een van zijn beste, meest uitgewerkte en (durf ik het te zeggen?) meest professionele films.

Labels: ,

2001 Maniacs ***1/2

Regie: Tim Sullivan (2005)


Ik had er niet zo bij stilgestaan toen ik de films huurde in de videotheek, maar net als ‘The Devil’s Rejects’ valt ook deze film in het straatje plattelands dégénéré horrorfilm en besefte ik pas dat HG Lewis ook op dat front er als eerste bij was met zijn ‘Two Thousand Maniacs’ (1964), misschien wel de eerste film uit het genre. Waar ik bij ‘The Devil’s Rejects’ nog wat achteloos de film ‘Deliverance’ liet vallen, daar maakt deze film daar bijvoorbeeld expliciet melding van en het was dus een zeer zinvolle avond om de ontwikkeling van het genre eens goed te overpeinzen. Ik vind ‘Two Thousand Maniacs’ niet direct het leukste deel uit de oorspronkelijke bloedtrilogie van regisseur Herschell Gordon Lewis en producent David Friedman maar een remake van die film maakt mij dan toch weer nieuwsgierig, al was het enkel om te zien hoeveel er veranderd is tussen de gorefilms van toen en nu. Bijzonder weinig op het gebied van ranzigheid, dat is zo ongeveer hetzelfde gebleven en de moorden zijn nog altijd lekker grof en smerig. Het grote verschil ligt in het seksuele aspect dat volgens mij in 1964 nog volledig afwezig was. Hier voert het de boventoon en is het in iedere vorm en variatie aanwezig, terwijl er bij de casting duidelijk gekeken is naar de esthetische kwaliteiten van de acteurs en actrices – van beide geslachten lopen bijzonder mooie exemplaren rond. Naast al dat lekkers is er ook nog Peter Stormare in een piepkleine rol (wat doe die man in een film als deze?) en is Robert Englund weer in typische overacting modus aanwezig. Ik vond het alles bij elkaar een zeer verfrissende update van de gore strategie van HG Lewis.

Labels: ,

The Devil’s Rejects ***

Regie: Rob Zombie (2005)

Ik vond ‘House of 1000 Corpses’ een volstrekt debiele maar zeker geen onaardige film en gelukkig is dit halve vervolg meer van hetzelfde. De delirische videoclipstijl uit ‘House’ is hier wat minder aanwezig, wat ik op zich wel jammer vond want het paste wel bij de volledig over de top kwaliteit van die film. Verder is dit weer een zelfde plattelands dégénéré horrorfilm zoals dat in de jaren ’70 in zwang kwam dankzij films als ‘Deliverance’, ‘Texas Chainsaw Massacre’ en ‘The Hills Have Eyes’, een subgenre dat ook nu weer populair is. Zoals het behoort is de film in essentie plotloos en wordt de tijd gevuld met grofheden, schelden, smerigheden, neuken en moorden. En humor. En Sid Haig. Wederom volledig debiel, maar daarom wel zo leuk.

Sans Soleil ***

'Regie': Chris Marker (1983)

Ondanks dat ik deze film al jaren had liggen op DVD had ik hem nog nooit gezien en met het nieuws van de op handen zijnde Criterion uitgave leek de tijd mij nu rijp. Chris Marker geldt als een zeer vooraanstaand avant-garde filmmaker, maar ook als een notoir moeilijk filmmaker en dat gaat zeker op voor ‘Sans Soleil’. Het is een essayfilm waarin Marker op een documentaireachtige wijze losse beelden toont en er een soort relatie tussen probeert te leggen, allemaal zonder narratief raamwerk. Een onbekende vrouw leest een soort van dagboek voor van een cameraman die gefilmd heeft over de hele wereld met een speciale interesse in Japan en Afrika. Nu ben ik niet direct onbekend met essayfilms of non-narratieve films in het algemeen, maar deze film stelde mij voor grote problemen en ik kon nimmer in de film komen. Dit zal te maken hebben gehad met een moeizame concentratie mijnerzijds en ik had constant het gevoel veel te missen in de film qua betekenis en correlatie, toch de hele raison d’être van dit soort films. Fascinerend was het zonder meer (zeker het segment rondom ‘Vertigo’, een film die net als ‘Sans Soleil’ de begrippen tijd en geheugen centraal heeft staan), maar ik dien de film nog een keer te zien om er een definitief oordeel over te vellen en ik hoop vurig dat de Criterion iets van een audiocommentaar zal bevatten dat mij kan bijspijkeren omtrent de filosofische, politieke en sociale inslag van deze film.

Labels: ,

vrijdag, januari 19, 2007

Fontane - Effi Briest ****

Regie: Rainer Werner Fassbinder (1974)

Deze film (met de volledige naam ‘Fontane - Effi Briest oder: Viele, die eine Ahnung haben von ihren Möglichkeiten und Bedürfnissen und dennoch das herrschende System in ihrem Kopf akzeptieren durch ihre Taten und es somit festigen und durchaus bestätigen’) scheen Fassbinder’s meest populaire en succesvolle film te zijn voor zijn internationale doorbraak met ‘Die Ehe der Maria Braun’ en dat kan ik maar moeilijk begrijpen, want dit is een van zijn meest weerbarstige en ontoegankelijke films. De film is gebaseerd op de gelijknamige roman van Theodor Fontane waarin een jonge vrouw in de 19e eeuw wordt uitgehuwelijkt aan een oudere man en haar plaats moet zien te vinden binnen de strikte sociale conventies van haar nieuwe omgeving. Het is materiaal dat volledig bij Fassbinder past, want de thema’s van emotionele uitbuiting of het hebben van macht over een andere persoon lopen als een rode draad door zijn complete oeuvre heen, het is een van de weinige constanten. Een andere constante zou je zijn stilistische onvoorspelbaarheid kunnen noemen, want iedere Fassbinder film ziet er totaal anders uit en hij past zijn stijl constant aan de materie van de film aan. Het is dus totaal niet verwonderlijk dat Fassbinder deze film met een literaire aanpak benadert, hoewel hij het tot in het extreme doorvoert: werkelijk alles is ingehouden en rustig: de zorgvuldige composities, de statig bewegende camera, een minimum aan montage, het gebruik van zwart-wit, de bijna blanco acterende acteurs, de zakelijke voice-over, het eindigen van veel scènes met een witte fade-out, alles is volledig aangepast aan de statigheid en striktheid van het onderwerp. Er gebeurt werkelijk niets in de 140 minuten die de film duren en Fassbinder creëert een hermetisch gesloten filmische wereld die perfect de gesloten sociale klasse waarin de film zich afspeelt reflecteert, waarbij het veelvuldige gebruik van spiegels de invloed van Douglas Sirk op zijn werk nog maar eens zichtbaar maakt. Alle moeite lijkt gedaan te zijn om iedere vorm van emotie of uitbundigheid uit te bannen - vergelijk dat maar eens met het kleurrijke en uitbundige ‘Lola’ bijvoorbeeld! Toch vond ik de film nergens saai en de verstillende sfeer had een zeer rustgevend, bijna hypnotiserend effect op me, een beetje Bela Tarr-light zeg maar.

Ik zou deze film feitelijk niemand willen aanraden, maar ook niet afraden. Het is visueel gezien een van zijn mooiste films, maar hij is ook ontzettend traag en diepzinnig. Voor Fassbinder adepten is dit in ieder geval de zoveelste interessante film van een ongekend talent, een man van wie ik met iedere film weer een nieuw facet ontdek.

Labels:

donderdag, januari 18, 2007

Ercole al centro della terra ***1/2

Regie: Mario Bava (1961)

Ik had nog nooit zo’n Italiaanse ‘zwaard & sandalen’ film gezien dus waar beter te beginnen dan bij genremaestro Mario Bava himself? En verdomd, als ze allemaal zo leuk zijn lust ik er wel pap van! Ik vrees dat dit echter een uitzondering is, want het verhaal is natuurlijk volledig debiel, de speciale effecten lekker knullig , de humor erg flauw en het geheel deed me soms denken aan die films die je regelmatig op dinsdagmiddag op TV ziet met die debiele kleerkast Lou Ferrigno. Deze is gelukkig een heel stuk beter dan die films, want zoals te verwachten was, tilde Bava het geheel naar een hoger plan met zijn prachtige beelden en zijn schildersoog. Net als in zijn intrigerende science fiction film ‘Terrore Nello Spazio’ gebruikt Bava ook hier hoofdzakelijk de primaire kleuren rood, blauw en groen en nu ga ik me afvragen of Bava dat niet in al zijn films doet. Hoe het ook zij, de kleuren spatten van de beeldbuis (zeker dankzij de geweldige beeldkwaliteit van het altijd hoogst betrouwbare Fantoma) en de decors, belichting en composities zijn een waar lust voor het oog en vormen veruit het sterkste punt van deze film. Als kers op de taart is er ook een wel heel erg jong uitziende Christopher Lee (in de Hammer films uit deze tijd ziet hij er volgens mij altijd wat ouder uit), jammer natuurlijk dat je die kenmerkende stem kwijtraakt door die Italiaanse postsynchronisatie, maar goed je kunt niet alles hebben. Ik heb me uitstekend vermaakt met dit filmpje, een prachtig voorbeeld van hoe een waarlijk goed regisseur een verder simpele genrefilm echt interessant kan maken, naar verluid met de meest minimale middelen voorstelbaar. En het schijnt zo te zijn dat een zekere 14-jarige Arnold Schwarzenegger bijzonder geïnspireerd raakte door deze film en… de politiek in ging. Of wacht, dat was later pas…eerst deed hij nog wat anders…

Labels:

Who’s That Knocking at my Door ***1/2

Regie: Martin Scorsese (1968)

De debuutfilm van Martin Scorsese zou je een blauwdruk kunnen noemen van zijn complete oeuvre, want in deze film zijn de invloeden overduidelijk zichtbaar, maar toch is het ook duidelijk een Scorsese film. Het is eigenlijk gewoon Scorsese die Godard probeert te imiteren, maar toch had hij hier al voldoende eigen smoel om er zijn eigen ding van te maken en dit zou hij zijn hele carrière doen: allerlei verschillende invloeden filteren en zichtbaar maken vervormd door zijn eigen spiegels. Helaas voelt de film enigszins aan als iets te geforceerd: Scorsese wil iets té veel laten zien, de stijl is iets té nadrukkelijk aanwezig, hij is hier iets té veel die gepassioneerde filmstudent die de wereld wil laten zien wat ie kan. Maar dat maakt eigenlijk ook weer niet uit omdat de man zo’n natuurtalent is; de manier waarop hij iets in beeld brengt voelt altijd zo volledig natuurlijk aan, zo filmisch bovenal. Neem nu de scène in het begin waarin Keitel met het grietje over de Westerns praat (op zich is de hele scène Scorsese’s kritiek op de traditionele critici die de Western een minderwaardig genre vonden, een moment dat extra resonantie krijgt als je bekend bent met de geschiedenis van de Amerikaanse filmkritiek): eerst filmt hij het grootste gedeelte in een lange take waarbij de camera langzaam van de ene persoon naar de andere beweegt, om vervolgens het einde van de scène ineens vanuit allerlei verschillende kunstzinnige standpunten te laten zien. Het zijn allerlei verschillende invloeden (Italiaans Neorealisme, Franse Nouvelle Vague, Klassiek Hollywood) binnen een scène, verschillende invloeden op Scorsese, hier teruggebracht in een scène.

Twee andere typische Scorsese elementen zijn hier ook al op zijn plaats: het milieu en muziek. De film is gesitueerd in New York met Italiaans-Amerikaanse mensen, lichtelijk crimineel en worstelend met hun geloof, exact het milieu dus waarin Scorsese opgegroeid is. Ook het gebruik van popmuziek is hier al meteen aanwezig, iets wat niet meer zou verdwijnen uit zijn films (op een enkele uitzondering na) en de wijze waarop hij geluid en beeld soms laat versmelten verraden ook al zijn immense talent. Neem nu die fenomenale vrijscène met ‘The End’ van The Doors: het is een prachtig huwelijk van beeld en geluid, maar het is ook allemaal iets té, vooral omdat het niet direct een functie in het verhaal heeft, het lijkt er enkel inzitten als uitlaatklep voor de vele ideeën van Scorsese. Een film als deze doet je dan ook beseffen hoe prachtig uitgebalanceerd zijn latere films zouden zijn, omdat hij daar al zijn geniale visuele invallen inpast in het verhaal en ze dus een functie hebben. Hier is het soms nog experimenteren voor het experimenteren.

Nee, de film haalt het niet bij ‘A Bout de Souffle’, wat wel Scorsese’s voornaamste inspiratiebron en doel leek, maar dat is ook geen ramp aangezien er vermoedelijk niet vijf debuutfilms op te noemen zijn die even briljant en invloedrijk zijn als die van Godard. Maar ‘Who’s That Knocking at my Door’ is een direct herkenbaar, zelfverzekerd en uiterst gedreven werk van een van de grootste talenten die de Amerikaanse filmindustrie ooit heeft voortgebracht en voor auteurminded kijkers is dit verplichte kost.

Labels:

Shock Treatment ***1/2

Regie: Jim Sharman (1981)

Het team van regisseur Jim Sharman en componist/acteur Richard O’brien achter de immens briljante freakmusical ‘The Rocky Horror Picture Show’ maakte enkele jaren later deze opvolger. De vraag is dan natuurlijk of dat nodig was, of het niet bij dat ene juweeltje gelaten had moeten worden. Ach, vermoedelijk wel, want uiteraard bereikt deze film nergens het niveau van ‘Rocky Horror’ en het zou op zich mooier geweest zijn als dat fenomeen (want een fenomeen is het ontegenzeggelijk, zeker als je kijkt naar de hele heisa rondom de film) onaangetast zou blijven. Aan de andere kant, ‘Shock Treatment’ is zo slecht allemaal niet en het probleem ligt ook niet in deze film. Ja, het is enkel meer van hetzelfde, de verrassing is er van af en het is jammer dat Tim Curry, Susan Sarandon en Barry Bostwick er niet bij zijn. Maar daar staat tegenover dat de liedjes weer even leuk zijn, de humor er wezen mag en vooral de decors een grote pluim verdienen. Het probleem is enkel dat ze met ‘Rocky Horror’ zo’n unieke film gemaakt hadden die in alles zo bijzonder was dat alles wat ermee vergeleken wordt automatisch verbleekt. Het is overigens ook leuk om te zien dat het thema in grote lijnen hetzelfde is als van een film als ‘The Truman Show’, maar dan jaren eerder. Verder is dit enkel voor de fans vermoedelijk.

Labels:

The Devil is a Woman **1/2

Regie: Josef von Sternberg (1935)

Dit is de zesde en laatste samenwerking tussen regisseur Josef von Sternberg en zijn obsessie Marlene Dietrich, een film die het einde van hun samenwerking zou betekenen aangezien het een gigantische flop was. Kijkend naar de film kan ik me goed voorstellen waarom dit een flop was, want de film liet me zo’n beetje ijskoud. Niet te vinden bijvoorbeeld was de prachtige belichting en het abstracte narratief die ‘Blonde Venus’ zo aantrekkelijk voor mij maakten. Dat het verhaal een standaard melodrama is, weet je van tevoren en is ook niet erg, maar dat moet dan wel goedgemaakt worden door het visuele aspect en dat vond ik hier ook niet bijzonder indrukwekkend. De decors zijn uiteraard allemaal weer groots en overdadig, terwijl ook Dietrich bij vlagen weer onnavolgbaar in beeld gebracht is, maar het deed me verder maar weinig. Het verhaal is overigens door Luis Buñuel ook verfilmd in zijn laatste film ‘Cet Obscur Objet du Désire’, waarin hij de prachtige stunt uithaalde om dezelfde rol te laten spelen door twee verschillende actrices. De Buñuel versie is sowieso superieur aan dit rommeltje.

Labels:

woensdag, januari 17, 2007

The Loneliness of the Long Distance Runner ****1/2

Regie: Tony Richardson (1962)

Dit is mijn eerste film van Tony Richardson, een van de speerpunten van de Britse New Wave, ook wel British Kitchen Sink Cinema genoemd, vanwege de nadruk op realisme en het drama van alledag en het is een verdomd mooie film. Uiteraard is er veel op locatie geschoten en kent de film een sterk sociaal-realistische inslag met hier ook een duidelijk politiek commentaar. Stilistisch is het een soort combinatie van Italiaans Neorealisme en de Franse Nouvelle Vague, een prettige combinatie. Het is typisch zo’n film die in de problemen kwam met de autoriteiten en censors vanwege zijn spottende portrettering van autoriteit (wat zijn hoogtepunt bereikt in Michael Redgrave’s hypocriete karakter, een heerlijke rol van Redgrave); het is een behoorlijk vurig pleidooi voor de eigen wil en tegen teveel overheidsbemoeienis. Tom Courtenay zet een sublieme eerste rol neer en geeft zijn prachtig uitgewerkte karakter een mooie nerveuze energie en innemendheid, een rol die emotionele binding volledig mogelijk maakt. ‘The Loneliness of the Long Distance Runner’ wordt terecht bestempeld als een klassieker van de Britse New Wave, want het is in alle opzichten een indrukwekkende film.

Labels: ,

Koshikei ****1/2

Regie: Nagisa Oshima (1968)

De doodstraf, het is een heikel discussiepunt. Persoonlijk heb ik nooit kunnen begrijpen hoe mensen met ook maar een klein beetje verstand voor de doodstraf kunnen zijn, want de onherroepelijkheid van het fenomeen weegt in mijn ogen altijd zwaarder dan welk ander argument dan ook. In de filmwereld zijn er uiteraard mooie films gemaakt rondom dit onderwerp, bijvoorbeeld Kieslowski’s ‘A Short Film About Killing’ of de moderne klassieker ‘Dead Man Walking’. De sublieme Japanse New Wave regisseur Nagisa Oshima maakte echter de meest originele film over dit onderwerp die ik ken, want hij maakte van het controversiële onderwerp een van de meest inktzwarte komedies uit de filmgeschiedenis, ‘Death by Hanging’ een film zo absurd en bespottelijk als Kubrick’s ‘Dr Strangelove’. Na een mededeling dat 71% van alle mensen in Japan tegen de afschaffing van de doodstraf is en de confronterende vraag ‘hebben jullie dan ooit wel eens een executie van dichtbij meegemaakt?’ volgt een soort van ridiculiserend documentaireachtig portret van een executiegebouw waarbij een voice-over in fijn detail uitlegt hoe alles daar in zijn werk gaat. Vervolgens wordt de man R opgehangen. Maar… het lichaam van R weigert executie! Wat nu te doen? Want de man is niet dood en het bijkomende probleem is dat je een bewusteloze persoon niet mag ophangen omdat hij dan zijn straf niet kan beseffen. Als hij dan na verwoede pogingen eindelijk weer tot bewustzijn komt, weigert R echter te onderkennen dat hij R is en mogen de officials hem weer niet ophangen, want de R die ze nu in handen hebben is niet de R die veroordeeld is voor de misdaad. Je kunt het al raden, dit gaat maar zo door tot in het volledig absurde en Oshima slaagt er in om een film van twee uur te maken rondom deze hele farce. Het geheel voelt aan als een heidens huwelijk tussen Luis Buñuel en Monty Python waarbij ik constant met een grote glimlach voor de buis zat en meermalen echt schaterlachend over de bank rolde. En dat bij een film over de doodstraf.

Ik besef na mijn derde Nagisa Oshima film hoezeer het nu tijd wordt dat Criterion of Masters of Cinema een box met zijn films op de markt brengt in plaats van de duizendste Kurosawa. Want Oshima is een crimineel genegeerd filmmaker wiens films behoren tot de meest originele uit de Japanse cinema.

Labels: ,

Eve and the Handyman **1/2

Regie: Russ Meyer (1960)

Als je dan toch bezig bent, kun je net zo goed vrolijk doorgaan met vroege Russ Meyer. En deze is zelfs nog ietsje leuker dan zijn voorganger! Net zoals ‘The Immoral Mr. Teas’ bevat ook deze film geen dialoog maar wordt het hele verhaal verteld door een voice-over, een slimme wijze om het dure lipsynchronisatie te omzeilen, daar was immers geen geld voor. Dit is allemaal nog ver verwijderd van een, zoals Quentin Tarantino het zo mooi omschreef, ‘compleet meesterwerk’ als ‘Faster Pussycat! Kill Kill!’ maar het is allemaal uiterst geschikt om je slapeloosheid mee tegen te gaan. Meyer komt overigens wel op de proppen met een hilarische variant van de bekende ‘hoe houd ik als vrouw een auto aan’ scène uit Capra’s ‘It Happened One Night’ (1934) – daar kan Claudette Colbert nog een puntje aan zuigen! En ik vond het grapje met het ijs, de kersen en de tieten zelfs iets weg hebben van Charlie Chaplin. Of misschien begin ik nu officieel te ijlen. Ik ga maar slapen.

Labels: ,

The Immoral Mr. Teas **1/2

Regie: Russ Meyer (1959)

Deze debuutfilm van Russ Meyer is een van de eerste nudie cuties, onschuldige filmpjes waar voor het eerst wat naakt te zien was – later zou Meyer het genre door toevoeging van geweld zelf omtoveren tot de roughie met zijn eigen ‘Lorna’ in 1964. Het is opvallend hoe vaardig en uitgekristalliseerd de stijl van Meyer hier al is: zijn films zouden altijd gekenmerkt worden door een zeer verzorgde cinematografie (door Meyer zelf) en opvallende montage, wat redelijk zeldzaam is in het sexploitationgenre en hier al toont Meyer zich een bekwaam vakman. Daarnaast zijn ook de welbekende Russ Meyer ingrediënten als een voice-over, humor en veel dikke tieten hier eveneens al aanwezig. Dit is niet de beste film uiteraard voor mensen die onbekend zijn met zijn werk –die dienen eerder films als ‘Faster Pussycat! Kill! Kill’ of ‘Beyond the Valley of the Dolls’ te kijken– maar mensen die de ontwikkeling van Meyer willen gadeslaan of mensen die gewoon zin hebben in een pretentieloze sekskomedie zullen zich aan deze geen buil vallen.

Labels: ,

99 Women ***1/2

Regie: Jess Franco (1969)

Dat dit de moeder is van alle Women in Prison films zoals de DVD hoes van Blue Underground ons wil doen geloven, is natuurlijk gewoon een vuige leugen, maar het zou wel de standaard gaan bepalen voor de jaren die komen zouden en het is bovendien een van de meest vermakelijke WIP flicks die ik tot op heden gezien heb. Regisseur Jess Franco bracht voor deze film een verzameling internationale schoonheden bijeen die allemaal even wulps in de camera kijken, zoals het hoort. Een van de eerste momenten in de film was meteen een zoom, dus ik vreesde even in Franco’s beruchte zoomperiode beland te zijn, maar dat viel gelukkig alleszins mee. Het gaat natuurlijk niet om het verhaal maar om de seks en Franco heeft hier enkele van zijn mooiste seksscènes; hoogtepunt vond ik de seksscène die hij in beeld bracht als ware hij Stan Brakhage met veel extreme close-ups en onscherpe beelden, wat ie vaker mag doen van mij. Ach, ik heb al veel te veel geschreven over deze film, dit moet je niet analyseren maar gewoon kijken. Als was het enkel omwille van de performance van Herbert Lom, wat een fantastische figuur is dat toch altijd.

Labels: ,

dinsdag, januari 16, 2007

Conversation Piece ***1/2

Regie: Luchino Visconti (1974)


Luchino Visconti en Burt Lancaster werken na hun samenwerking in ‘Il Gattopardo’ hier wederom samen. Lancaster speelt een oude Professor die een teruggetrokken leven leidt, totdat zijn huis min of meer wordt ingenomen door een stel mensen die zijn leven transformeren, aanvankelijk tot groot ongenoegen van de Professor, maar wat uiteindelijk tot fascinatie leidt. Ik heb lange tijd een antipathie jegens Lancaster gekoesterd, maar sinds ik zijn onnavolgbare rol in Louis Malle’s heerlijke ‘Atlantic City’ zag ben ik van de beste man gaan houden en hier laat hij zich van zijn beste kant zien. ‘Conversation Piece’ is een prima film als je hem zonder enige achtergrondinformatie ziet, maar krijgt een gehele nieuwe dimensie als je weet dat het een zeer autobiografische film is. De aandacht van Lancaster voor Helmut Berger in deze film is interessant, maar als je weet dat Visconti zelf ook van de jongere jongens hield en hij een zeer tumultueuze relatie heeft gehad met Berger wordt het geheel nog een stuk interessanter. De film is Visconti’s manier om om te gaan met zijn eigen gevoelens, zijn rol als mentor en vaderfiguur en zijn verlangen om de jeugd onderdeel te maken van zijn eigen wereld, een thema dat ook al zo mooi tot leven werd gebracht in ‘Death in Venice’. Visconti was al 68 toen hij deze film maakte en hij was sukkelende met zijn gezondheid en in veel opzichten was dit gewoon een manier om Visconti in leven te houden, om hem afleiding te geven en het zou zijn een na laatste film blijken Visueel gezien is het bekend Visconti terrein in deze fase van zijn carrière waarin hij zijn luxueuze sets in beeld brengt met een elegante stijl met een statige, observerende camera, waarbij het tempo rustig is als altijd. Hierin schuilt denk ik het probleem dat ik heb met deze film en met de andere Visconti’s die ik tot op heden gezien heb: het is mij allemaal iets té elegant, té afstandelijk, iets té langdradig. Het is voor mij dus geen overweldigende film, maar zeker een opvallend zelfverzekerd en persoonlijk stukje film van Luchino Visconti.

Labels:

The Trip ***1/2

Regie: Roger Corman (1967)

Er zijn van die films die overduidelijk het product zijn van de plaats en tijd waarin ze gemaakt zijn en ‘The Trip’ is zonder meer een van die films. Het is eind jaren ’60 en de geestverruimende drugs LSD is razend populair, mede dankzij de openlijke steun en experimenten van Harvard professor Timothy Leary en deze film speelt daar zeer handig op in, hoewel uiteraard ook een film als ‘2001: A Space Odyssey’ duidelijk beïnvloed is door de LSD cultuur. De film is gebaseerd op de eigen ervaringen van B-film koning Roger Corman en op de ervaringen van Jack Nicholson, die het scenario op zijn naam kreeg. Je moet een beetje heenkijken door alle flower power psychedelica, maar het is verder gewoon in alle opzichten een vermakelijke film, waarbij uiteraard vooral de verbeelding van de LSD trip zeer inventief en leuk gedaan is met allerlei kleureneffecten, merkwaardige decors, lensvervormingen en lekker psychedelische muziek. De film was natuurlijk controversieel want het is in vrijwel ieder opzicht simpelweg een handleiding voor LSD gebruik (ondanks de doorzichtige ‘waarschuwingen’) en is daarnaast ook een lowbudget voorloper van ‘Easy Rider’ zeker dankzij de betrokkenheid van figuren als Peter Fonda, Jack Nicholson en Dennis Hopper. Hoewel ik nooit specifiek LSD gebruikt heb, vond ik het verliezen van het contact met de werkelijkheid en het zien van nieuwe elementen in bekende dingen die veel drugs tot gevolg hebben erg goed overgebracht, iets waar ik dan weer wel ervaring mee heb. Het is allemaal erg gedateerd maar ook erg leuk.

Labels: ,

Imitation of Life ****1/2

Regie: John M. Stahl (1934)


Lang voordat Douglas Sirk furore zou maken met zijn subversieve melodrama’s was er John M. Stahl, die soortgelijke films voor Universal maakte. Het is veelzeggend dat vier van Sirk’s klassieke films remakes zijn van films van Stahl, ook al had Sirk zijn films nooit gezien toen hij de remakes maakte. ‘Imitation of Life’ is een van Sirk’s allerbeste films, een deliriumoproepend melodrama met een van de meest verwoestende eindes in de filmgeschiedenis waarbij ik een heel pak tissues doorheen gejaagd heb, een van de meest glorieuze momenten in Sirk’s carrière waarbij zijn ondermijning van het genre en oprecht werkend melodrama volledig hand in hand gingen. Het is dan ook hoogst interessant om de originele versie van Stahl te zien, een versie die bepaalde connaisseurs als nog beter beschouwen dan de Sirk remake.

Het verhaal is in beide films grotendeels gelijk, vol met dramatische aspecten: een blanke vrouw met een jong dochtertje neemt een donkere vrouw met een klein dochtertje in huis om voor haar te zorgen. Samen maken ze een fortuin waardoor ze hun arme leven achter zich kunnen laten. Rijkdom brengt uiteraard niet het geluk waar ze op gehoopt hadden, want er ontstaan verwikkelingen. De bijna blanke dochter van de negerin weigert haar huidskleur te erkennen en gaat rebelleren tegen haar gekleurde huid en haar moeder. Ook de blanke vrouw blijft uiteraard niet gespaard van ellende, want zij wordt verliefd op dezelfde man als haar eigen dochter. Het is een dramatisch zeer dik aangezet verhaal wat echter enkele zeer belangrijke issues van het menselijke leven aanroert.

Een van de grote verschillen is uiteraard dat de Stahl versie in zwart-wit is, dus je mist de duizelingwekkende en hoogst onrealistische kleurenpatronen die je in Sirk ziet (vóór Sirk werden dergelijke kleuren enkel gebruikt in musicals en fantasiefilms als ‘The Phantom of the Opera’ (1943) en niet voor ‘realistisch melodrama’), terwijl ook Sirk’s kenmerkende artificiële decors hier zo goed als afwezig zijn. De Stahl versie mist dus deze subversieve dimensie, maar dat betekent nog niet dat Stahl het volledig recht door zee speelt, of juist wel. Want waar Sirk altijd volledig over de top is en hij zijn melodrama volledig uitwringt tot bijna in het ludieke, daar is Stahl juist zeer onderkoeld en terughoudend, zonder echter de emotionele impact te missen. Het verschil tussen beide manieren van aanpak zou je kunnen zien in beide hoofdrolspelers: waar Sirk de glamoureuze en glossy Lana Turner heeft, daar heeft Stahl in dezelfde rol de eenvoudige girl next door Claudette Colbert. Het is uitzinnigheid versus normaalheid in zekere zin. Wat Stahl in mijn ogen erg goed doet is het menselijke aspect van het verhaal naar voren brengen zonder de spottende ondertoon van Sirk, Stahl is veel oprechter. Toch levert ook Stahl met zijn mise-en-scène soms visueel commentaar, zoals het prachtige shot van de trap waar de blanke vrouw omhoog loopt en de donkere vrouw omlaag, een mooie visuele metafoor voor het sociale verschil tussen beiden. Ook hierin schuilt een verschil tussen beiden, want als Sirk zo’n shot zou gebruiken (het zou kunnen dat hij dat ook doet, maar ik heb zijn versie al lang niet meer gezien), dan krijg je meteen het beeld van een Sirk die van bovenaf met een sardonische glimlach neerkijkt op zijn karakters, terwijl het voor Stahl een relatief simpele maar oprechte visuele metafoor is. En nu ben ik wellicht maar een suffe sentimentele ziel, maar ook in deze versie kon ik de oogjes niet droog houden.

Welke van de twee nu beter is zou ik niet direct durven zeggen en is denk ik ook een kwestie van smaak (ik prefereer Sirk uiteindelijk, maar dat is volledig ingegeven door mijn passie voor Sirk), maar het staat als een paal boven water dat beide films magistrale, hartverscheurende melodrama’s zijn, ieder op hun eigen manier. Sirk is gelaagder maar ook minder oprecht, Stahl is meer rechttoe rechtaan maar ook menselijker. Ik zou zeggen, schaf gewoon de dubbel DVD 'Imitation of Life' aan waar beide films op staan en oordeel zelf. Een film als deze verdiept in ieder geval mijn kennis en begrip van Douglas Sirk en maakt me hoogst nieuwsgierig naar het overige werk van John M. Stahl en dan met name de (door Martin Scorsese aangeprezen) melodramatische film noir ‘Leave her to Heaven’.

Labels: ,

The Kiss of the Vampire ***

Regie: Don Sharp (1963)

Hammer! Hammer! Hammer! In zekere zin hadden de Britse Hammer Studio’s hun naam goed gekozen, want het draagt iets repetitiefs in zich wat terug te zien is in de films. Nu laat ik dat wat negatief klinken, maar dat is eigenlijk niet zo bedoeld. Met vrijwel iedere Hammer horrorfilm weet je van tevoren exact wat te verwachten of weet je dat na een paar minuten kijken en ze stellen nooit teleur. Een groot deel van het plezier van dit soort films schuilt juist exact daarin, maar goed, dit gaat voor het hele horrorgenre op uiteraard. Maar ondanks dat het zelden iets nieuws onder de zon is, is het steevast vermakelijk om te zien want die Hammer films hebben altijd dezelfde ingrediënten: mooie sets, een prettige sfeer, betrouwbare karakteracteurs en solide regie. Het kleurt nooit buiten de lijntjes, maar stelt ook nooit teleur. Het is nooit slecht, maar ook nooit overweldigend goed. Nu moet ik normaal gesproken weinig hebben van ‘slechts’ solide vakmanschap in film, maar bij Hammer kan ik het om de een of andere reden wel hebben. Wellicht dat het ontbreken van ook maar enige pretentie dat het iets meer is dan altijd hetzelfde hierin een rol speelt…

Labels: ,

maandag, januari 15, 2007

Ansatsu ****

Regie: Masahiro Shinoda (1964)


Van Masahiro Shinoda had ik alleen het zeer interessante ‘Double Suicide’ (uitgegeven op Criterion) gezien en deze film ‘Assassination’ uit de Masters of Cinema reeks is dus mijn tweede Shinoda en wederom een interessante. Hoewel de meeste films uit de Japanse ‘Nuberu Bagu’ zich afspelen in een contemporaine setting koos Shinoda hier voor een kostuumdrama, maar leverde daarmee uiteraard wel commentaar op de situatie destijds in Japan. Het is een zeer nihilistische en chaotische film, zowel in vorm als inhoud. Shinoda toont een wereld van anarchie waarin iedereen elkaar naar het leven lijkt te staan en vertelt het verhaal ook nog eens hoogst ingewikkeld met flashbacks waarmee de reeds chaotische aard van de film nog een stukje minder overzichtelijk wordt. Ook visueel gezien is de film erg rusteloos en gebruikt Shinoda vrijelijk experimentele technieken uit de Nouvelle Vague zonder overigens al te experimenteel te worden: de technieken staan in dienst van het verhaal en met zijn freezeframes, jump-cuts, handheld camera en merkwaardig gebruik van geluid vond Shinoda de perfecte nerveuze stijl om het chaotische verhaal te complementeren. Naast alle experimentele technieken is de film juist met een merkwaardig elegante ‘Scope cinematografie geschoten, een mooi contrast. Een van de plezieren van het kijken van Japanse films uit deze periode is dat ze steevast muziek hebben van Toru Takemitsu, de grootste (avant-garde) componist van Japan en zijn hoogst atonale muziek past perfect bij de beelden. Het is dus stilistisch allemaal een lust voor het oog en oor, maar toch miste ik een zekere buzz en had ik het gevoel redelijk wat te missen in het verhaal, iets wat ik voorlopig maar wijt aan een overdaad aan filmbeelden de afgelopen dagen waardoor mijn concentratie verre van optimaal was. Het is zonder meer een aanrader uit de MoC serie.

Labels: ,

Blonde Venus ****

Regie: Josef von Sternberg (1932)


Josef von Sternberg wordt door veel cinefielen gezien als een van de giganten van de cinema, maar afgezien van het zeer teleurstellende en houterige ‘Morocco’ had ik nog nooit een film van hem gezien. Von Sternberg wordt vaak gezien als een van de meest experimentele regisseurs die in Hollywood werkzaam geweest zijn, iemand die maar half geïnteresseerd was in het verhaal en puur als visueel visionair gezien wordt, zo zeer zelfs dat sommige mensen hem geclaimd hebben als non-narratief filmmaker ondanks dat al zijn films duidelijke verhalen bevatten. Vaak wordt hij vergeleken met Douglas Sirk want beiden hadden een grote interesse in glamour en glitter, een passie voor gestileerdheid en overdadigheid, veel aandacht voor de presentatie van de buitenkant en de neiging om melodrama zodanig over de top te jagen dat het spot of parodie werd. Hij is door een campfiguur als Jack Smith (‘Flaming Creatures’) genoemd als grootste inspiratiebron, Smith die zich volledig verloor in zijn uitzinnige gay-campinstelling van overdadige kostuums en make-up en een verheerlijking van artificiële schoonheid. Josef von Sternberg is de overtreffende trap van stijl verheffen boven inhoud.

Het begin is een werkelijk prachtig staaltje visueel verhalen vertellen: enkele dames zwemmen in een meer omringd door geïnteresseerde kerels. Er is vervolgens een prachtige overgang van het water van het meer naar het water van een badkuip waarin een baby speelt. Dan volgt een shot van New York waarmee de locatie bepaald wordt en een scène waarin dezelfde kerel bij een doktor komt om tot slot inderdaad een shot te geven waarin vader, moeder en kind samen te zien zijn en het hele verhaal wat net al visueel verteld is nog eens uit de doeken gedaan wordt. Het is typisch voor de vertelstrategie van von Sternberg in de hele film: hij heeft vaak maar enkele shots of korte scènes nodig om grote hoeveelheden informatie over te brengen, een bewust hakkelige manier van verhalen vertellen die vrijwel iedere mogelijkheid tot emotionele binding onmogelijk maakt. Toen ik zag hoe von Sternberg in ‘Blonde Venus’ met het verhaal omging kon ik me best voorstellen dat mensen hem eerder plaatsen in de traditie van abstracte cinema van een Stan Brakhage dan vergelijken met een narratief filmmaker als bijvoorbeeld Howard Hawks, want het is inderdaad een behoorlijk abstracte manier van narratief film maken.

De belichting is een van de elementen in von Sternberg die de meeste aandacht krijgen en deze is dan ook erg bijzonder in ‘Blonde Venus’. Constant gebruikt hij hier een sterke bovenbelichting waardoor de er een soort van glinstering ontstaat op de meest onnatuurlijke plekken –enigszins vergelijkbaar met de glinstering van water in het maanschijnsel– wat in combinatie met de soft-focus cinematografie een esthetisch aangenaam effect oplevert. Marlene Dietrich heeft 99% van de mythevorming rondom haar persoon aan von Sternberg te danken en ook in deze film is zij de grote muze van von Sternberg en het lijkt hem soms enkel te gaan om de wijze waarop hij haar zo mooi mogelijk in beeld kan brengen. De film zit barstensvol met de meest prachtige close-ups van La Dietrich, op zich natuurlijk al een van de mooiste vrouwen in film maar in handen van von Sternberg naar het niveau van een halfgodin gebracht. Een hele jonge Cary Grant is overigens ook bijzonder als arrogante playboy.

Mensen die een film enkel kijken vanwege het verhaal zullen in ‘Blonde Venus’ weinig genoegdoening aantreffen want het is een merkwaardig verteld en bovendien niet bijzonder spectaculair verhaal. Mensen echter die zich kunnen verliezen in visuele stijl zullen in ‘Blonde Venus’ heel wat bijzonders ontdekken. Ik wil het (nog) geen absoluut meesterwerk noemen, hoewel al wel een klein, deconstructief meesterwerkje en ik begin nu eindelijk te begrijpen waarom Josef von Sternberg als visionair gezien wordt.

Labels:

Lured ***1/2

Regie: Douglas Sirk (1947)


Voordat Douglas Sirk het vrouwenmelodrama zou revolutioneren in de jaren ’50, maakte hij een hele reeks films in verschillende genres waaronder deze prettige thriller met film noir elementen. De cast met Charles Coburn, Lucille Ball, George Sanders en een kleine rol voor Boris Karloff is heerlijk om naar te kijken en ook het scenario is best leuk geschreven. Het spreekt welhaast voor zich dat ‘Lured’ nog niet de gelaagdheid, visuele genialiteit en subversiviteit heeft als een ‘Written on the Wind’, ook al zijn veel elementen hier al in kiemvorm aanwezig. De hele film ridiculiseert namelijk regelmatig de hele Hollywoodobsessie met schoonheid en beroemdheid. Zo is het moment waarin een sublieme Boris Karloff als een demente couturier een soort van modeshow opvoert ten overstaan van een foeilelijke hond en wat paspoppen tegelijkertijd zielig als hilarisch, een prachtig voorbeeld van Sirkiaanse subversie. Visueel gezien is het allemaal redelijk tam, hoewel wel erg sfeervol (en al een gebruik van spiegels!) en met, zoals eerder gezegd, enkele duidelijke invloeden uit de film noir in belichting en camerastandpunten. Daarnaast is de film bijzonder stijlvol of, zoals je wilt, nadrukkelijk artificieel, waarbij de toon hier en daar al langzaam aanschurkt tegen hysterisch melodrama of het geheel een zweem van parodie uitademt. Maar uiteraard werkt de film ook gewoon als thriller, want Sirk plaatst zijn subversie ook hier op de achtergrond waar het enkel voor de wat meer waarneembare kijker zichtbaar is.

In de handen van de meeste regisseurs zou dit een typische drie sterrenfilm geweest zijn, Sirk geeft hem net een halfje meer.

Labels:

The Gay Divorcee ****1/2

Regie: Mark Sandrich (1934)


Soms zijn er redenen dat bepaalde screen couples zo bekend zijn en in het geval van Fred Astaire en Ginger Rogers is dat heel simpel: niet alleen konden ze geweldig samen dansen, er was gewoon een hele sterke chemie tussen beide figuren waardoor het altijd een plezier is om naar ze te kijken. Na de bijrollen in ‘Flying Down to Rio’ komen Astaire & Rogers hier onder leiding van Mark Sandrich (die ze later tot de ultieme top zou stuwen in het onnavolgbare ‘Top Hat’) tot hun eerste hoogtepunt in ‘The Gay Divorcee’ (even voor de duidelijkheid: het woord ‘gay’ betekende in deze tijd nog gewoon ‘vrolijk’ en niet ‘homo’). Het was ook de film die de standaard ingrediënten zou gaan bepalen voor de rest van hun films: romantiek, humor, een vleugje cynisme, dans en iets wat ik enkel kan omschrijven als uitstraling. Een van de dingen die hier opvalt is dat regisseur Sandrich de dansscènes in behoorlijk lange takes in beeld brengt, wat mogelijk gemaakt werd door het feit dat iedereen in deze film ook echt kon dansen (veel critici die opgegroeid zijn met deze films verwerpen een film als ‘Moulin Rouge!’ omdat deze de dansmomenten opknipt en plakt om te verbloemen dat de acteurs niet kunnen dansen en daar hebben ze een punt – waarmee ze de overige kwaliteiten van die film over het hoofd zien, maar dat terzijde), een techniek die zijn hoogtepunt bereikt in het 17 minuten durende ‘The Continental’, hoewel dit ook redelijk wat Busby Berkeley trekjes vertoont. De aanwezigheid van Edward Everett Horton die in ‘Top Hat’ ook al zo geweldig was, maakt het feest compleet, want dit is na ‘Top Hat’ de beste Astaire/Rogers musical die ik tot op heden gezien heb. Natuurlijk is dit niets meer dan simpel escapisme, maar ik ben daar een zuighond voor, zeker als het zo goed en leuk gedaan is. Een heerlijke manier om de week te beginnen!

Labels: ,