woensdag, juni 27, 2007

Amarcord ***1/2

Regie: Federico Fellini (1973)

Tja, toen ik deze film de eerste keer zag, zag ik er op geen enkele wijze een meesterwerk in. En nu ik de film voor de tweede maal zag ook absoluut niet – waarom mensen dit als meesterwerk bestempelen is mij dan ook een raadsel. Het is natuurlijk geen slechte film, zelfs een behoorlijk vermakelijke film, maar Fellini bleef zichzelf maar eindeloos herhalen en dat wordt erg vervelend. Constant werd ik heen en weer geslingerd tussen een glimlach van amusement en een grimas van verveling, omdat iedere keer hetzelfde kunstje gaat irriteren. Wat doet Fellini hier dat we nog niet eerder gezien hebben in zijn output na ‘Otto e Mezzo’? Ook de visuele virtuositeit van een ‘Otto e Mezzo’ of de hallucinerende kleurenpracht van ‘Giulietta degli spiriti’ is in deze film nergens te bekennen, het is visueel zelfs vrij saai. En zou het toeval zijn dat voor die twee films Gianni Di Venanzo achter de camera stond? Ik begin er steeds meer aan te denken dat Di Venanzo en niet Fellini hoofdzakelijk verantwoordelijk was voor de indrukwekkende wijze waarop die films er uit zien. Op zijn beste momenten bevat deze film nog voldoende Fellini bravoure om te boeien, maar het gevoel van been there, done that bekroop me iets te vaak om me er niet aan te storen.

Labels:

dinsdag, juni 26, 2007

Eyes Wide Shut *****

Regie: Stanley Kubrick (1999)

Het was alweer enkele jaren geleden dat ik deze voor het laatst zag en wat mij betreft is het nog steeds een meesterwerk. Enkele dingen die me dit keer opvielen:

De wijze waarop Kubrick vaak zijn kadering en montage gebruikt om de relatie tussen de personen binnen die scène visueel te benadrukken. Meestal wordt er slechts een personage in een shot getoond, waarmee deze filmische ruimte opgeëist wordt door dat personage, hij is de baas binnen zijn eigen ruimte en als er al meerdere personen binnen hetzelfde shot te zien zijn worden ze vaak nog gescheiden door objecten. Neem enkel de befaamde slaapkamerscène waarin Kidman haar ontboezeming doet: in het begin zijn Cruise en Kidman nog regelmatig samen binnen het kader te zien, maar nadat er ruzie ontstaat, ontstaat er letterlijk ook een fysieke scheiding tussen hen, want nimmer in die scène zijn ze nog in hetzelfde shot te zien.

Dit is nog duidelijker en indrukwekkender in de scène die er op volgt, waarin Cruise het huis van Lou Nathanson bezoekt. Allereerst zien we Cruise het huis binnengaan, waarbij de camera hem van achter volgt als hij het huis in loopt en op de deur klopt. De beruchte steadicam camera die de protagonist volgt (een Kubrick stokpaardje sinds ‘Paths of Glory’) is ook hier in zwang en het geeft zoals altijd het personage een zweem van autoriteit: Cruise is even de baas van de ruimte die hij hier betreedt. Vervolgens gaat Cruise de kamer in waarin de emotionele Marion op hem wacht en beiden zijn binnen hetzelfde kader te zien: Cruise die probeert het emotionele gat dat geslagen is door de onthullingen van de fantasieën van zijn vrouw, ziet hier tijdelijk zijn emotionele gat gevuld dankzij Marion. Echter, de rest van de momenten tussen Cruise en Marion worden beiden weer gescheiden van elkaar, oftewel omdat ze getoond worden apart van elkaar oftewel omdat ze samen binnen het kader getoond worden maar dan wel met een lampenkap ertussen zodat ze alsnog fysiek gescheiden worden. Deze strategie houdt Kubrick vol, totdat we een shot krijgen waarin het hoofd van Cruise langzaam te zien wordt in een shot waarin eerst alleen Marion te zien was, waarmee de scheiding opgeheven wordt en het is niet toevallig dat juist op dit moment Marion hem begint te zoenen: de afgescheiden filmische ruimtes worden opgeheven en beiden zijn niet meer alleen maar even samen. Lang echter duurt het geluk niet, omdat de vriend Carl aanbelt. Niet geheel verwonderlijk filmt Kubrick de intocht van Carl op exact dezelfde wijze als die van Cruise maar dan vanuit een gespiegelde camerapositie: Carl loopt exact hetzelfde en neemt nu de ruimte in die Cruise zojuist ingenomen had, waarmee de zoektocht van Cruise naar een ruimte waarin hij emotioneel de baas is, weer teniet wordt gedaan; Carl eist zijn positie als emotioneel machtshebber binnen deze ruimte weer op en schopt Cruise buiten. Als Carl de kamer binnenkomt, zijn hij en Marion direct samen te zien in een shot, waarmee de orde zoals die was voordat Cruise binnenkwam weer hersteld is. Deze indrukwekkende scène culmineert dan in een subliem shot waarin Carl en Marion links in het beeld staan en Cruise rechts in het beeld, gescheiden door het lichaam van de dode man in het bed op de achtergrond, de dode man die de reden was dat deze situatie überhaupt kon ontstaan en waarmee in één moment de verhoudingen van deze situatie op puur visuele wijze duidelijk gemaakt wordt. Soortgelijke visuele strategieën worden door Kubrick in de gehele film gehanteerd.

Bill neemt bezit van een vreemde ruimte…

...ontmoet Marion…

...wordt gescheiden van Marion...

…Marion alleen…

…Bill neemt bezit van Marions ruimte…

…Carl neemt weer bezit van de ruimte die Bill eerder innam…

…Carl en Marion weer samen…

…de ‘orde’ is weer hersteld.

Nabootsing is een van de centrale technieken die Kubrick constant gebruikt. Het is allereerst nabootsing waar Cruise mee bezig is: jaloers door de seksuele fantasie van zijn vrouw probeert hij haar te imiteren door ook op allerlei manieren ontrouw te zijn aan zijn vrouw. Nabootsing is er ook dankzij het decor; onder andere Martin Scorsese heeft aangegeven dat de straten geen daadwerkelijke straten van New York zijn (alles is in Londen opgenomen, op enkele second unit shots van New York na), zelfs de straatnamen die in de film voorkomen zijn geen echte straten. Het verhaal waar de film op gebaseerd is, speelde zich af in Wenen van het begin van de 20e eeuw en Kubrick verplaatst het geheel naar New York van einde van de 20e eeuw, maar dan wel een geïmiteerd New York. Ook de dialoog zit boordevol met nabootsing, er zijn weinig films waarin zinnen zo vaak herhaald worden (bv. Ziegler: ‘I had you followed’; Bill: ‘you had me followed’). De film is hiermee ook een soort les als ‘schoenmaker blijf bij je leest’: doe datgene waar je goed in bent en begeef je niet in zaken die je over het hoofd gaan. De reden dat Bill in de problemen raakt is omdat hij niet thuis hoort in de rituele sekswereld van de rijken en machtigen, hij is ‘gewoon’ een dokter in New York en op het moment dat hij probeert door te dringen tot een onbekende wereld ontstaan de gevaren. Pas als hij besluit het niet verder uit te zoeken verdwijnen de gevaren weer. Michael Chion ziet in deze film dezelfde boodschap als in de antioorlogsfilm ‘Paths of Glory’: het is beter om te leven dan om je leven in gevaar te brengen zonder goede reden.

De tegenstrijdige titel ‘Eyes Wide Shut’ kan op vele manieren geïnterpreteerd worden. Het kan slaan op het wel kijken maar niet zien, een thema dat constant terugkeert in de film (helemaal aan het begin als Alice vraagt aan Bill hoe haar haar zit en hij antwoordt ‘goed’, waarop ze antwoordt dat hij niet eens gekeken heeft). Het is de verwaarlozing van Bill van zijn vrouw Alice: hij gaat er zo van uit dat zij trouw blijft aan hem, puur en alleen omdat ze getrouwd zijn, dat hij geen acht meer op haar slaat. En het is juist dit ‘wel kijken, maar niet zien’ dat aan de basis ligt van de odyssee die Bill onderneemt, waarmee de film een kritische blik is op het fenomeen huwelijk, waarbij mensen na verloop van tijd geen aandacht meer voor elkaar hebben en langs elkaar heen leven. Wel naar elkaar kijken maar elkaar niet echt zien. Het is een film ook over normale mensen, hoewel dat in eerste instantie tegenstrijdig lijkt. De gehele film speelt zich af in een bijzonder rijke omgeving en er gebeuren allerlei zaken die de meeste mensen nooit zullen meemaken. Maar toch is het onder die oppervlakte een film over een normaal huwelijk. Er zit geen held in deze film, het gaat over normale problemen die normale mensen ook meemaken. Het is een film over de dagelijkse flow van het leven (er zitten niet voor niets enkele banale scènes in waarin het dagelijks leven getoond wordt), een dagelijkse sleur die even bruut verstoord wordt. Maar uiteindelijk verdwijnen alle rimpels uit het water weer en eindigen we met een rimpelloze oppervlakte. Althans, aan de oppervlakte, want Kubrick suggereert constant dat er meer onder de oppervlakte schuilt dan we te zien krijgen. De maskers, de titel, de continue artificiële belichting, het lijkt allemaal te duiden op het feit dat er meer is dan de kunstmatige oppervlakte die we voor onze ogen zien en in dit opzicht is de film verwant aan een film als ‘Blue Velvet’ van David Lynch. En net als die Lynch film is ‘Eyes Wide Shut’ een film waarin je constant weer nieuwe elementen kunt ontdekken en dat is doorgaans het kenmerk van de echte meesterwerken.

Labels:

maandag, juni 25, 2007

Belle of the Nineties ***

Regie: Leo McCarey (1934)

Deze Mae West film zou interessanter kunnen zijn dan haar meeste andere omdat ie geregisseerd is door niemand minder dan Leo McCarey, maar ik ken zijn werk niet goed genoeg om het er aan af te zien. Verder vond ik het namelijk een typische West film: het is allemaal een beetje hetzelfde en soms gaat dat wat vervelen, maar op haar beste momenten is ze onnavolgbaar en dat houdt het leuk allemaal.

Labels: ,

The Sundowners ***

Regie: Fred Zinneman (1960)

Ik heb werkelijk geen idee wat er nu zo bijzonder zou moeten zijn aan dit familiemelodrama. Goed, Robert Mitchum, Deborah Kerr en Peter Ustinov leveren betrouwbare prestaties en de film ziet er verder op alle fronten goedgemaakt uit. Maar ik denk dat juist dat laatste een probleem voor me vormde, het was me allemaal iets te gelikt en zonder scherp randje.

Labels:

woensdag, juni 20, 2007

Trouble in Paradise *****

Regie: Ernst Lubitsch (1932)

Direct na ‘Ninotchka’ kon ik weer een Lubitsch film binnenwandelen en ook deze had ik al eens gezien. Destijds was het mijn eerste Lubitsch ervaring en ik kon er maar weinig mee, ik snapte niet waar alle ophef nu om ging. Nu leek het alsof ik een compleet andere film ervoer, hoe heb ik ooit zo blind kunnen zijn voor de tijdloze klasse van deze film vroeg ik me af? Want deze film benadert de perfectie binnen de romantische komedie. Het razend slimme en hilarische scenario is de perfecte springplank voor Lubitsch om zijn acteurs alle ruimte te geven om te stralen. Net zoals me in ‘Ninotchka’ opviel, gebruikt Lubitsch in deze film opvallend weinig gebruik van de shot/countershot methode; in plaats daarvan prefereert hij medium shots waarin acteurs constant samen te zien zijn, waardoor er een prachtige innerlijke samenhang tussen de personages kan ontstaan, echt een ware chemie. Daarnaast is de film bijna eng economisch in beeld gebracht: geen rare fratsen, maar alles zo simpel en effectief mogelijk, alles in het teken van de souplesse en klasse die zo kenmerkend is voor Lubitsch, het voelde aan als de perfectie harmonie.

Twee films van Lubitsch op een avond op het grote scherm – daar wordt je echt een beter mens van!

Labels:

Ninotchka ****1/2

Regie: Ernst Lubitsch (1939)

Dit blijft een geweldige film en ik ben blij dat ik hem nu in de bioscoop heb kunnen zien. De Lubitsch Touch is overal aanwezig en hij weet het meeste te halen uit het scenario van Wilder/Brackett, wat verre van slecht is, maar wat hier en daar de bite van hun beste werk lijkt te missen. De meest cruciale scène vind ik degene waarin Garbo en Douglas in het arbeidersrestaurant zitten: niet alleen is dit het eerste moment waarop Garbo lacht, het is ook de perfecte uitvoering van Lubitsch’s beroemde adagium dat ‘ieder mens zich minstens een keer per dag voor schut zet’. De wijze waarop Douglas zich eerst geneert voor het feit dat hij van zijn stoel aflazert en uitgelachen wordt, maar dan zelf hartelijk kan mee lachen om zijn eigen misstap deed mijn hart smelten, omdat Lubitsch me weer eens deed beseffen dat iedereen menselijk is en fouten maken een volstrekt legitieme menselijke eigenschap is. In een Hollywood wereld die hoofdzakelijk gedomineerd wordt door larger than life figuren, zijn de menselijke Lubitsch personages zo opvallend en aansprekend. Verder lijkt deze film een openheid van geest te promoten, want zowel het kapitalisme als het communisme krijgt ervan langs en de film leek mij dit keer als boodschap mee te geven dat verandering altijd te prefereren is boven koppig conservatisme. Of in meer simpele termen: een mens is nooit te oud om te leren.

Labels:

dinsdag, juni 19, 2007

Zodiac ****

Regie: David Fincher (2007)


Deze film beviel me meer dan ik verwacht had eigenlijk. Hoewel het iets aan de te lange kant was en het tempo soms angstig traag was, verveelde het geen moment eigenlijk. Ik had vernomen dat Fincher de zaak op bijna documentaireachtige wijze in beeld gebracht had, maar ik heb toch een compleet andere film gezien denk ik dan, want ik vond het visuele aspect verre van documentairestijl. Samen met topcameraman Harris Savides (onder meer Gus van Sant) sprong ook Fincher op de digitaal video kar en het resultaat mocht er wezen vond ik, zeker de gelige gloed die de nachtelijke scènes hebben – belichting lijkt hier cruciaal te zijn en als je kijkt naar wat ook bijvoorbeeld Michael Mann doet met donkere scènes in zijn laatste twee films is het zeer interessant om te zien hoe dat zich allemaal gaat ontwikkelen. Als altijd speciale vermelding voor Robert Downey Jr. die weer iedere scène waarin hij zit steelt; ik vond lieverdje Jake Gyllenhaal helaas een beetje vlakjes. Bijzondere film.

Ocean’s Thirteen ***1/2

Regie: Steven Soderbergh (2007)

Na het erg frisse ‘Ocean’s Eleven’ en het visueel zeer aantrekkelijke Ocean’s Twelve’ biedt ‘Thirteen’ eigenlijk exact wat je ervan verwachten kunt. Dit zou je als nadeel kunnen aanvoeren, maar als het met zoveel souplesse en vakmanschap gedaan wordt vind ik het nergens in de weg zitten. Soderbergh bewijst onder zijn pseudoniem Peter Andrews andermaal zijn beste eigen cameraman te zijn, het is een mengelmoes van stijlen die goed past bij de algehele sfeer van de film. Het is perfect gemaakt Hollywood entertainment dat echter wel voorspelbaar is – dat is tegelijkertijd het sterke en zwakke punt van de film.

Labels:

Black Snake Moan ***

Regie: Craig Brewer (2006)

De film liet me wat met gemengde gevoelens achter, ik had het gevoel dat er meer ingezeten had. Zeer positief waren de twee leads, Samuel L. Jackson en Christina Ricci die beiden typische en geloofwaardige karakters neerzetten, zonder deze twee was het vermoedelijk weinig geworden. Daarnaast is de film op zijn beste momenten een broeierig Southern drama, die me een beetje aan Kazan’s ‘Baby Doll’ deed denken, waarin de dramatiek van het doek spat en waarin een memorabele sfeer wordt neergezet. Echter op zijn meest zwakke momenten is het een vreselijk moralistische toestand waarin de prekerige toon de goede bedoelingen ernstig in de weg zit. Een onevenwichtige film dus, maar zeker niet zonder waarde.

maandag, juni 18, 2007

Mon Oncle ****1/2

Regie: Jacques Tati (1958)

Jacques Tati mag gerust een anomalie binnen de Franse cinema genoemd worden. Een oeuvre van slechts een handjevol films en toch een gigantische kritische reputatie. Films die bijzonder radicaal en experimenteel zijn en toch groot succes hadden bij het grote publiek. Een man ook die nooit bij een stroming of groep gehoord heeft maar altijd zijn eigen gang ging; hij had niets weg van het poëtisch realisme van de jaren ’30, het humanisme van Jean Renoir, de befaamde Nouvelle Vague (Godard, Truffaut et al) of zelfs de literaire films waartegen de Nouvelle Vague regisseurs zich zo nadrukkelijk verzetten. Hij deed zijn ding en deed dat op onnavolgbare wijze met een bijzondere vorm van visuele humor die redelijk uniek te noemen is – David Lynch claimt Tati nog steeds in al zijn films te quoten.

Zijn films zijn in essentie plotloos; het zijn series van korte schetsen die losjes bijeengehouden worden door een thematische rode lijn. Tati toont ons dat er humor en schoonheid zit in de dagelijkse momenten van het leven. Hij observeert en becommentarieert de wereld waarin hij leeft met humor. ‘Mon Oncle’ is in wezen een soort generale repetitie voor wat zijn absolute meesterwerk zou worden, ‘Play Time’ (1967): veel van de experimenten van deze film zouden in die film namelijk tot hun logische eindpunt geduwd worden en bovendien is de positie van de mens in de moderne consumptiemaatschappij ook het grote thema van ‘Play Time’. Vroeg in de film visualiseert Tati het thema van ‘Mon Oncle’ met een shot waarin de afgebrokkelde muur en woeste plantengroei op de voorgrond in schril contrast staat met de hoge nieuwbouw die op de achtergrond te zien is. Op de voorgrond ouderwetse chaos, op de achtergrond nieuwerwetse precisie. Want chaos lijkt Tati gelijk te stellen aan gezelligheid en opgeruimdheid met ongezelligheid. De chaotische bohémienwereld waarin Monsieur Hulot leeft wordt gepresenteerd als gezellig en knus, een wereld waarin mensen nog echt durven te leven en deze wereld staat in schril contrast met de zakelijke wereld van zijn zwager en zus, een wereld waarin een school nog enkel te herkennen is aan het woord ‘Ecole’ op de gevel (het had net zo goed een fabriekshal kunnen zijn) en het enkel gaat om uiterlijk vertoon en de nieuwste snufjes. Deze gemoderniseerde wereld zou op zich nog kunnen werken als het een hermetisch gesloten wereld zou zijn – het gaat altijd pas mis op het moment dat deze kille en afstandelijke wereld geïnfiltreerd wordt door de chaotische oude wereld, in de vorm van het personage van Hulot en het zoontje. Kinderen lijken in de wereld van Tati sowieso de enige onschuldige figuren, de enigen gevrijwaard van de ellende van de wereld, hij presenteert het kinderdom als onschuldig en leuk. Het lijkt me in dit opzicht ook niet toevallig dat de titel van de film gezien is vanuit het perspectief van het kind, ondanks dat het kind verder een bijzonder kleine rol heeft. De kinderen zijn nog niet bedorven door de moderne maatschappij, lijkt Tati ons als boodschap te willen meegeven.

De slechte invloed van de moderne maatschappij op de mens en de daarmee gepaard gaande vervreemding en kilheid plaatst Tati midden in de traditie van de klassieke artcinema van de jaren ’50 en ’60. Want hoewel niet veel mensen hem direct zouden associëren met regisseurs als Ingmar Bergman, Michelangelo Antonioni of Federico Fellini, vermoedelijk vanwege Tati’s humor en relatieve toegankelijkheid, hoort hij daar wel degelijk in dat gezelschap thuis. Want er zit zonder meer een serieuze, maatschappijkritische kant aan Tati’s humoristische observaties van de moderne samenleving. Dat hij dit ook nog eens doet in een hoogst persoonlijke stijl maakt hem een auteur in de meest klassieke zin van het woord.

Een van de grootste vernieuwingen van Tati is wat we de bevrijding van het beeld kunnen noemen. Close-ups zijn bijzonder schaars in zijn films, Tati gaat vrijwel altijd voor de long en medium shots. Binnen het kader laat hij dan allerlei figuren afzonderlijk van elkaar bewegen, waardoor je als kijker constant het gehele scherm moet scannen met je ogen, want Tati is in staat om de belangrijkste actie in de hoeken van het scherm te plaatsen. Dit gaat dwars in tegen de klassieke stijl zoals we die uit Hollywood gewend zijn, waarin allereerst de belangrijke gebeurtenissen zich in het midden van het scherm bevinden en je als kijker middels montage gedwongen wordt om je aandacht op een specifiek aspect te vestigen. De standaard strategie is ongeveer als volgt: eerst een establishing shot, waardoor je als kijker weet wat de situatie van de scène is, waarna de rest van de scène zich ontvouwt in medium shots of close-ups die de kijker dwingen om de aandacht op een bepaald facet binnen de scène te richten. Doordat Tati meerdere dingen van een afstand toont, is de kijker vrij om te kijken waar hij wil, wat een democratisering van het klassieke beeld betekent omdat de aandacht van de kijker niet gedwongen wordt richting een bepaald aspect binnen het beeld.

Helemaal zonder manipulatie is Tati natuurlijk ook niet, maar deze manipulatie is meestal niet visueel (middels een cut), maar middels geluid. Tati is een bijzonder dankbare bron voor een studie naar apart gebruik van geluid in film, een gebied dat relatief gezien nog erg onontgonnen is. Waar in vrijwel alle films de geluidsband een louter ondersteunende rol speelt, neemt die bij Tati een bijna zelfstandige rol in. Want als Tati de aandacht van de kijker al probeert te sturen is het meestal middels geluid, bijvoorbeeld: een vrouw die lacht waardoor automatisch de aandacht van de kijker naar die persoon binnen het kader gaat, terwijl die persoon verder op geen enkele wijze op een visuele manier benadrukt wordt. Soms onthoudt hij de kijker de bron van het geluid waardoor nieuwsgierigheid ontstaat, bijvoorbeeld de running gag met het vogeltje wat tjilpt als Hulot een raam openzet. Op andere momenten wordt geluid een bijna zelfstandig fenomeen, zoals bijvoorbeeld het moment dat Hulot in de fabriek aan het werk gaat en het geluid van het blazende stoom een soort ritmische ademhaling wordt waardoor Hulot in slaap valt en het hele fabrieksproces in de soep loopt. Hoe Tati geluid ook gebruikt, het is nooit standaard en zonder dat veel mensen het in de gaten hebben haalt hij er allerlei vrij radicale experimenten mee uit. Probeer een Tati film eens zonder geluid te kijken en zie hoe weinig er van de film overblijft.

Ook na de tweede kijkbeurt van deze film kan ‘Mon Oncle’ niet in de schaduw staan van ‘Play Time’ wat mij betreft, maar zo gek is dat niet - ‘Play Time’ is een van de grootste kunstwerken van de 20e eeuw. Een bijzonder geslaagde en intrigerende film is ‘Mon Oncle’ echter zonder meer, een perfecte introductie ook voor mensen die Tati niet kennen.

Labels:

woensdag, juni 13, 2007

Death Proof *1/2

Regie: Quentin Tarantino (2007)

Jezus, dit is nu al de grootste teleurstelling van het jaar. Ik had er erg veel van verwacht, maar kreeg een volstrekt wanstaltig adolescent hetero-circus. Waar te beginnen met afkraken? Goed, ik zal het maar toegeven: ik stoorde me mateloos aan de testosteron-pompende houding van de gehele film, iets waar de gemiddelde hetero zich vermoedelijk niet aan stoort. Ik normaal ook niet, maar als het zo zielig is dat Tarantino overkomt als een 18-jarige hormonenbom die zich mag omringen met een paar lekkere wijven, het vermoedelijk ontzettend leuk heeft op de set met al dat lekkere vlees om zich heen en dan bijzonder stupide dialoog blijft schrijven omdat hij zichzelf zo ontzettend leuk vindt, dan begint het me danig de keel uit te hangen. Na het honderdste shot van een vrouwenbeen, tiet of kont had ik het wel gezien zeg maar. Ik heb helemaal niks tegen vrouwen, maar dit was niet eens een ode aan het vrouwenlichaam, het ontsteeg de gemiddelde tienerfantasie nergens. Want echte blote tieten is dan weer teveel gevraagd, het blijft bij fantaseren. En is het juist niet de bedoeling van grindhouse cinema om seks en naakt te tonen? Heeft Quentin dan nooit écht naar Russ Meyer gekeken? Ik ben dol namelijk op die Meyer films, want Meyer ging all the way en toont ons schaamteloos overdadig veel naakt om je aan te vergapen. In de wereld van ‘Death Proof’ lijkt het alsof we nog voor de onschuldige nudie cuties van Doris Wishman leven en het fenomeen van de door Meyer gepopulariseerde roughie nog komen moet. Newsflash, Quentin: dit alles speelde zich zo begin jaren ’60 af!

Nu we het toch over Russ Meyer hebben, die man kon echt filmen: zijn montage en cameravoering was werkelijk subliem. En nu ga ik wellicht veel mensen op de tenen staan, maar Tarantino kan op visueel gebied nog geen deuk in een pakje boter filmen. De man is zo gewend om al zijn shots uit andere films te jatten dat hij geen enkele stijl van zichzelf heeft. Ach, natuurlijk heeft hij hier en daar wat leuke shots en in deze film zelfs de obligate Jean-Luc Godard beeldgrapjes, maar leuke shots en Godard-imitaties maken nog niet een eigen coherente stijl. Misschien dat Quentin eens wat minder in de pen moet kruipen en wat meer tijd moet doorbrengen achter zijn camera. Of misschien moet hij eens opgroeien en het lef krijgen om niet meer te imiteren, maar zijn eigen stijl te ontwikkelen, want je kunt toch niet tot het einde der tijden andere filmmakers blijven imiteren? Of is Quentin content om als een tweede Brian De Palma door het leven te gaan?

Ik had het al even over de dialoog, dit is veruit het grootste mankement van de film. Tarantino wil namelijk niets liever dan zijn grote idool Jack Hill imiteren en overtreffen, maar faalt jammerlijk. Hill schreef namelijk de meest briljante dialoog voor vrouwen (‘what are you gonna do with me? What do you think – I’m gonna rape you! But you can’t rape me, I like sex’) en zijn films zitten vol met sterke vrouwen – het was zijn handelsmerk en Tarantino probeert hier toch overduidelijk in Hill’s voetsporen te treden. Maar de dialoog van Tarantino is inmiddels al lang niet meer grappig omdat het vreselijk platgetreden is. In zijn begintijd was het nog leuk en fris, maar hier komt Quentin over als een aapje dat keer op keer hetzelfde kunstje doet – op een gegeven moment is de rek er uit, lieverd. Maar zelfs nog los van het feit dat de dialoog niet meer grappig is (dit is behoorlijk subjectief, dat besef ik), is er werkelijk veel te veel dialoog in de film. Sterker nog, vrijwel de gehele film is dialoog! Als iemand mij vijf grindhouse titels kan noemen die zoveel dialoog bevatten dan hou ik me aanbevolen. Een grindhouse film praat niet, die doet. 'Geen woorden maar daden' zouden ze in Rotterdam zeggen. Maar omdat Quentin zichzelf zo grappig vindt, plempt hij de gehele film vol met oeverloos geleuter en verliest zo de ware essentie van de grindhouse cinema uit het oog.

De exploitationkenner Tim Lucas omschreef de grindhouse cinema zeer treffend: ‘it’s a movie that makes you want to run, not walk, to the nearest shower, but leaves you unable to decide whether the shower should be hot or cold’. Met andere woorden: films waar je het zowel warm als koud van kunt krijgen; warm door de spanning en seks en koud door de intense gruwelijkheden of naargeestige sfeer. Nou, kan iemand mij drie momenten in ‘Death Proof’ noemen die een dergelijke reactie veroorzaakten? Op het moment dat Russell zijn eerste slachtoffer in de bijrijderstoel maakt, heb je even een authentiek grindhouse gevoel. Maar het is zo’n beetje het enige moment in de hele film, want daarna zakt alles alweer als een plumpudding in elkaar en moeten we wederom noodgedwongen en tandenknarsend luisteren naar de oeverloze theekransjes van Quentin’s meiden. Zelfs Woody Allen zou zich nog schamen voor zoveel (ongeïnspireerde) dialoog in één film.


Was dit nou de liefdevolle ode van een genreverslaafde? Ik wil nog best geloven dat de oorspronkelijke kortere versie uit Grindhouse beter was, want alles korter dan dit gedrocht is beter. Een vriend van me verwoordde het nog ontzettend treffend: ‘Ik heb me best vermaakt. De film had alleen twee uur korter gekund’. Met daarbij de kanttekening dat ik me niet eens vermaakt heb, alleen vreselijk gestoord. Iemand meldde me dat de ‘Planet Terror’ me een stuk beter zou bevallen, laten we dat maar hopen dan. In de tussentijd zet ik ‘Switchblade Sisters’ nog maar eens op.

Labels:

dinsdag, juni 12, 2007

Le Genou de Claire **1/2

Regie : Eric Rohmer (1970)

Help, net nu ik met ‘La Collectionneuse’ dacht mijn Rohmer doorbraak bewerkstelligd te hebben, bleek ‘Claire’s Knee’ weer een ouderwets vervelende Rohmer ervaring. Een cinema van pratende hoofden, even saai als verf te zien opdrogen: het zijn de welbekende Rohmer kritieken waar ik me enkel bij kan aansluiten. Al dat kibbelen en sparren tussen mannen en vrouwen, ik kan er bitter weinig mee allemaal. Nog maar een film en dan heb ik tenminste die gehele Criterion box gezien, waarmee wellicht het definitieve einde van Rohmer voor mij aangebroken is.

Labels:

A Scanner Darkly ***1/2

Regie: Richard Linklater (2006)


Omdat ik ‘Waking Life’ nogal vond tegenvallen en ik sowieso geen liefhebber ben van animatie, had ik zo mijn twijfels bij ‘A Scanner Darkly’, maar omdat Linklater altijd interessant is hoop ik dan het beste. En het viel me alleszins mee, ik vond het zelfs een vrij aardige film. Het paranoïde en schizofrene sfeertje dat ik direct met de verhalen van Philip K. Dick associeer was zeer goed in de film terug te vinden. Daarnaast kon ik de humor bijzonder waarderen, vooral de constante, door drugs beïnvloede paranoïde prietpraat vond ik hilarisch, waarbij vooral de casting van Robert Downey Jr. een sublieme zet was – hij is sowieso een favoriet acteur van me. Toch bekroop me na afloop een wat onbevredigd gevoel, ik miste iets, maar weet niet goed wat. Ik had dit vermoedelijk toch graag gewoon in live action gezien, ik snap nooit zo goed wat dit soort animatie bijdraagt aan het geheel.

Labels:

See no Evil *

Regie: Gregory Dark (2006)

Ik had reeds van alle kanten vernomen dat dit een gedrocht eerste klas was, maar ik wil zoiets toch altijd graag zelf beoordelen. Maar het is natuurlijk een gedrocht eerste klas, niets meer en niets minder. Gelukkig worden dergelijke films dan meestal nog volgestopt met wat eyecandy en het is dan altijd hopen dat de leukste jongen pas als laatste wordt afgeslacht. Verder is de regie te chaotisch voor worden zonder enig gevoel voor ruimtelijke samenhang en hangt het verhaal werkelijk van clichés aan elkaar. Er is niets wat deze film kan redden.

maandag, juni 11, 2007

The Night of the Hunter *****

Regie: Charles Laughton (1955)

Ongeveer een jaar geleden zag ik deze film voor het eerst maar een DVD’tje kijken op een zonnige woensdagmiddag is toch van een geheel andere orde dan dit meesterwerk in prachtig gerestaureerde print op groot doek zien. Want destijds vond ik het een bijzonder krachtige film, maar ook niet direct meer dan dat. Nu had ik vanaf de eerste minuut dat speciale gevoel dat alleen de allergrootste kunstwerken bij me kunnen oproepen. De film is een modern sprookje en hoewel sprookjes vaak een nogal duistere ondertoon hebben is die ondertoon hier inkt en inktzwart – de film is net zo cynisch als de personages die Laughton zo goed kon spelen. Contrast en tegenstrijdige emoties die constant naast elkaar op het scherm te zien zijn, dicteren de toon van deze film; het is tegelijkertijd realistisch als volkomen onrealistisch, een soort van tekenfilmrealisme. Kijk enkel naar de wijze waarop Laughton bijzonder realistisch, documentaireachtig in beeld gebrachte decors (zoals de gevangenissequenties) vermengt met overduidelijk artificiële decors – het meest duidelijk te zien in de scènes waarin de kinderen ontsnappen. Een mooiere manier om de harde realiteit van de volwassen wereld te contrasteren met de verzonnen en gedroomde onschuldige kinderwereld in beeld te brengen is er nauwelijks denkbaar; het thema van de kinderlijke onschuld in een verharde en verkilde maatschappij is zelden zo mooi en met zoveel affectie weergegeven. Laughton is niet bepaald Disney en in de wereld van ‘The Night of the Hunter’ krijgen kinderen niet meer de kans om in een hermetisch gesloten droomwereld op te kunnen groeien – ze worden direct blootgesteld aan de smerige wereld. En de manier waarop Laugthon samen met Stanley Cortez werkt met schaduwen en composities om een heerlijk onstabiele wereld te creëren is meer film noir dan de meeste film noirs – dit is nachtmerrie en fijne droom ineen. Want net zoals regen en zonneschijn tegelijkertijd een mooie regenboog als resultaat hebben, leveren de tegenstrijdige elementen in deze film een volstrekt hypnotiserende film op, een hypnose die je pas echt in de bioscoop kunt ondergaan.

Shelly Winters is werkelijk perfect gecast als naïef gansje, de rol lijkt haar op het lijf geschreven, terwijl ook Lilian Gish een bijzonder sterke rol neerzet. Maar het draait natuurlijk allemaal om Robert Mitchum. Toen ik de film vorig jaar zag had ik hem in slechts enkele rollen gezien en kon ik niet zoveel met zijn screen persona, maar sindsdien ben ik intens van hem gaan houden. De wijze waarop hij non-acteert en enkel met een sigaret in zijn mond aanwezig is in veel film noirs is een nogal andere benadering dan hij hier tentoonspreidt – de meest curieuze mengeling van overacting en simpelweg angstaanjagende aanwezigheid. Dat een man van zijn status het aandurft om zo’n rol te spelen is opmerkelijk, want zijn vrouwenhatende en kinderen mishandelende predikant is een van de meest verachtelijke personages ooit in de Amerikaanse film. Het is niet echt verwonderlijk dat deze film destijds volstrekt flopte waarmee het meteen de eerste en laatste regiepoging van Charles Laughton werd; de film is zo volstrekt uniek en zo intern tegenstrijdig dat zelfs vandaag de dag veel mensen niet weten wat ze ermee aan moeten – er is zo goed als geen vergelijkingsmateriaal voor deze film, geen context waarin we het plaatsen kunnen. Er zijn inmiddels gelukkig redelijk wat mensen die ‘The Night of the Hunter’ de beste Amerikaanse film aller tijden noemen. Dat soort accolades zijn altijd moeilijk te toetsen, maar dat het een onnavolgbaar meesterwerk is staat voor mij inmiddels als een paal boven water.

A Passage to India ***1/2

Regie: David Lean (1984)


Ik zal maar meteen toegeven niet bijzonder warm te lopen voor die romantische epen van David Lean – ik zie liever zijn meer intieme films als ‘Oliver Twist’ en ‘Brief Encounter’. En hoewel ik van nature achterdochtig ben bij dergelijke grootschaligheid en pretentie moet zelfs ik toegeven dat Lean het genre als geen ander in de vingers had, dus helemaal afschrijven wil ik het zeker niet. Daarnaast zijn dit soort lange films uitermate geschikt voor bioscoopbezoek dus de kans om dit op groot doek te zien wilde ik niet laten schieten. Helaas kwam ik echter met gemengde gevoelens de zaal uit. Natuurlijk kon de man mooie plaatjes schieten, maar bij dit soort films krijg ik vaak een gevoel van mooifilmerij en als het enkel mooi geschoten plaatjes van mooi geschoten locaties zijn met niets meer dan een esthetische functie word ik een beetje kriebelig. Daarnaast is de film vaak ook nogal langdradig, oubollig en wordt de anti-imperialistische boodschap je bij vlagen door de strot geduwd – de zwart-wit schets van goed en kwaad is soms bijna lachwekkend te noemen. Maar toch weet de man door puur vakmanschap een bijzondere ervaring te creëren en kun je bijna niet anders dan toch ietwat geïmponeerd zijn door de algehele ervaring. Maar al met al vond ik het nogal een magere klassieker.

Labels:

Shortbus ****1/2

Regie: John Cameron Mitchell (2006)


Er zijn films die je goed vindt omdat ze een overweldigende esthetische ervaring bieden en er zijn films die je goed vindt omdat je jezelf erg kunt herkennen in de wereld die geschetst wordt. ‘Short Bus’ valt voor mij in de laatste categorie; ik wilde de film ook al zien voordat ie uitgebracht was maar onder het motto ‘beter laat dan nooit’ zag ik hem nu pas. John Cameron Mitchell schetst een Manhattan waarin alle vormen van seksualiteit een plaats hebben, een wereld waarin op iedere hoek van de straat seks te vinden is, maar waarin de zoektocht naar echte liefde, affectie of genegenheid vaak een bijzonder moeizame is. Zelden heb ik de vaak oppervlakkige gayscene zo treffend in beeld gebracht zien worden, het was een beeld waarin ik me bijzonder goed kon herkennen. Er is toch opvallend veel tederheid te vinden in een film met zoveel expliciete seks en het is deze curieuze mengeling van intimiteit en hardcore porno die deze film zo bijzonder maakt. En het was allemaal zo verdomde herkenbaar voor me dat ik er bijna eng van werd. Het is een humoristisch-kritische blik op bepaalde randgebieden van de hedendaagse maatschappij, niet ongespeend van enige melancholie en misschien zelfs wel hypochondrie. Het voelde aan als een bijzonder frisse variant van het door mij zo geliefde ‘eenzame mensen in een grote stad’ genre, zoals bijvoorbeeld de films van Wong Kar-wai, terwijl de structuur wat weg had van Altman’s meesterwerk ‘Short Cuts’. Dankzij de expliciete aard van het project zal het vermoedelijk enkel bestemd blijven voor een kleine nichemarkt maar deze intelligente, eerlijke en gedurfde film is niets minder dan een modern meesterwerkje.

Labels:

woensdag, juni 06, 2007

Golden Earrings ***1/2

Regie: Mitchell Leisen (1947)

Mitchell Leisen is inmiddels een volledig vergeten figuur die door sommige mensen echter gezien wordt als een betere regisseur dan Billy Wilder en Preston Sturges, regisseurs die juist gingen regisseren omdat ze het beu waren dat andere regisseurs (onder wie Leisen) hun scenario’s zo verneukten. Ik zal verder geen uitspraken doen over die stelling aangezien het mijn eerste Leisen film was. Het is natuurlijk te zot voor woorden om een beeldschone Duitse (Marlene Dietrich) in een Amerikaanse film een vuile zigeunerin te laten spelen, maar dat is wat Hollywood zo mooi maakt, het is de ware Droomfabriek. Als dan ook nog eens mijn favoriete B-acteur Ray Milland aanwezig is, kan het feest voor mij niet meer stuk, helemaal niet als ook hij zich in een zigeuner outfit hijst, want dan ziet hij er nog ridiculer uit dan gewoonlijk. Eigenlijk was het allemaal niet veel soeps, maar het drukte bij mij om een of andere reden op alle juiste knopjes. Hoewel ik met enige regelmaat mezelf afvroeg waarom deze film gemaakt moest worden (en als ik me dat afvraag is er meestal iets fundamenteel mis met een film), vond ik het allemaal wel vreselijk vermakelijk.

Labels:

The Driller Killer ***1/2

Regie: Abel Ferrara (1979)

Dit is min of meer de officiële debuutfilm van Abel Ferrara als we zijn hardcore pornofilm ‘Nine Lives of a Wet Pussy’ niet meerekenen dan. Het wordt vaak omschreven als een combinatie van ‘Taxi Driver’ en ‘The Texas Chainsaw Massacre’, dus dan heb je een idee wat te moeten verwachten. Het is allemaal zeer lowbudget, maar dat komt het sleazy karakter van de film enkel ten goede, het voelt aan als een film vanuit de zelfkant van de maatschappij. Het is ook een behoorlijk merkwaardige en memorabele film: het was vooral de bijna terloopse wijze waarop mensen met een drilboor om zeep worden geholpen in combinatie met die dissonante muziek die de film zo verontrustend maken, als een soort nachtmerrie die nog lang in je hoofd blijft spoken. Of het een meesterwerk is weet ik niet, maar een intrigerende film van een bijzonder filmmaker is het zonder meer.

Labels:

Soft for Digging **1/2

Regie: J.T. Petty (2001)


Omschrijf iets als een lowbudget experimentele horrorfilm en ik ben direct geïnteresseerd, het is ook hoe ik bij deze film terecht kwam. Maar helaas, niet alles kan geslaagd zijn, zo ook deze film niet. Ik weet niet, maar het voelde een beetje aan als een mismaakt huwelijk tussen David Lynch en ‘The Blair Witch Project’, of iets in die richting. Dat kan allemaal nog goed uitpakken, maar het voelde aan als zinloos schudden met een handcamera in de bossen. Er zit vast iets van een briljant metacommentaar op de gruwelen van eenzaamheid in verscholen of zo, maar ik vond het vooral oninteressant.

The River ***1/2

Regie: Jean Renoir (1951)


Ik heb een beetje gemengde gevoelens bij deze film. Het ziet er zonder meer allemaal erg mooi uit, het is letterlijk een bijzonder kleurrijke film. De film kent een heerlijk, bijna etherisch ritme, een bepaalde tederheid en onschuld die je maar zelden ziet in de cinema. En ik geloof ook meteen dat het voor Renoir een helse opgave was om als westerling in India op locatie te gaan filmen in die tijd, waarmee hij een van de eersten was. Maar toch wilde de film zich nergens voor me openen, vooral dankzij die irritante voice-over waarmee het geheel een vreemd soort afstandelijkheid kreeg, iets wat zeker niet de bedoeling van Renoir geweest kan zijn. Voorlopig drijft de film dus voorbij als een soort van zwoele zomerdroom die prettig voortkabbelt zonder echt te blijven hangen, maar wellicht verandert dat nog na een herkijk.

Labels:

dinsdag, juni 05, 2007

The Sandpiper ***1/2

Regie: Vincente Minnelli (1965)

Deze late film van Vincente Minnelli was nogal een eye-opener voor me - had nooit gedacht Charles Bronson in een Minnelli film te zien. De heerlijke openingscredits tonen ons bijzonder veel locatieopnames, iets wat ik voor de archetypische studioregisseur Minnelli best opmerkelijk vond, maar afgezien daarvan is dit nog een typische film in Klassieke Hollywoodstijl; hoewel we reeds in 1965 zitten en het studiosysteem aan allerlei kanten aan het afbrokkelen is, is dit nog een laatste stuiptrekking van een van de steunpilaren van dat systeem. Het thema van personages die door de maatschappij in een rol waarin ze zich niet prettig voelen geduwd worden, is ultiem Minnelli: het cliché gaat dat hij hiermee zo geobsedeerd was omdat hij als homoseksueel gedwongen was tot een heteroseksueel huwelijk met Judy Garland om een carrière in Hollywood te kunnen opbouwen. In hoeverre dit waar is, is altijd moeilijk te bepalen natuurlijk, maar goed. De film kent de gebruikelijke schoonheid, stijl en elegantie die je van een Minnelli kunt verwachten – hij weet vaak weer zijn personages op bijzonder esthetische wijze in het decor te verwerken als het ware en de buitenopnames zijn om van te smullen zo mooi. Maar ondanks al zijn elegantie is de film ook wat traag en iets te kalm; nu verwachtte ik ook geen schokkende of bizarre dingen, daar is het de regisseur niet naar natuurlijk, maar zelfs voor Minnelli begrippen vond ik het wat braafjes, ik miste een beetje de angel die zijn beste werken toch wel degelijk bezitten en iets meer smoel en minder schmaltz had de film wel kunnen gebruiken. Maar afgezien daarvan voelde de film aan als een soort filmisch bad, een bad waar je even in kunt gaan liggen en het vuil van jezelf kunt afspoelen met sprankelend schoon water. Een opmerkelijke ervaring vond ik het zonder meer.

Labels: ,

Bad Lieutenant ****1/2

Regie: Abel Ferrara (1992)

Eindelijk dan deze veelgeprezen film van Abel Ferrara gezien en het is inderdaad de krachtige film die ik ervan verwacht had. Ondanks dat het pas de 2e film is die ik van hem zie, was dit het soort emotionele streetwise naaktheid die ik met hem in verband breng. Hij komt dan ook op me over als verwant aan de films van Paul Morrissey, hoewel wellicht minus het cynisme. De scène waarin Keitel de twee grietjes in de auto intimideert om zich vervolgens te gaan staan aftrekken was werkelijk zo intens, zo direct en zo brutaal dat ik er kippenvel van kreeg en gelukkig kent de film meerdere van dit soort momenten. Visueel gezien brengt Ferrara het op prettig directe en rauwe wijze zonder te vervallen in al te hippe groezeligheid. En de hoofdrol is natuurlijk geknipt voor Harvey Keitel – het is moeilijk om iemand anders in die rol te denken. Indrukwekkend.

Labels:

The V.I.P.s **1.2

Regie: Anthony Asquith (1963)


Nogal tegenvallend komisch melodrama met een sterrencast van onder meer Elizabeth Taylor, Richard Burton, Orson Welles, Maggie Smith en Louis Jordan. Het is een beetje jammer dat de acteurs eigenlijk het beetje het enige zijn om naar te kijken, hoewel het ook allemaal niet echt spectaculair is wat ze laten zien – enkel tijdens de scènes tussen Burton en Taylor worden we getrakteerd op hun gebruikelijke vuurwerk. Daarnaast stelt het visueel gezien allemaal niets voor en ook het scenario is allemaal wat belegen en middle of the road. Met andere woorden: vervang de steracteurs door willekeurige figuren en je houdt geen film over. Een willekeurige sitcomaflevering waarin mensen stranden op een vliegveld is interessanter.

Labels:

The House of Exorcism ***1/2

Regie: Mario Bava (1973)


Tja, zelden ben ik zo heen en weer geslingerd tussen twee gevoelens als bij deze film. Aan de ene kant vond ik het gewoon een nogal amateuristische Bava film, een goedkope manier om mee te liften op het succes van ‘The Excorcist’. Dat zou waarschijnlijk ook de officiële lezing moeten zijn, ik heb de film immers nog nooit genoemd zien worden tussen Bava’s beste films en daar zijn meestal redenen voor. Maar toch intrigeerde de film me enorm. Er was iets in het ritme van de film dat me intrigeerde, een bepaalde sfeer die me bijzonder aansprak. Zijn karakteristieke belichting was hier nergens te bekennen, hoewel zijn vele zooms dan wel weer in overvloed aanwezig waren en ik vind de theorie van David Ehrenstein dat Bava zijn zooms als een soort mes gebruikt om zijn eigen schilderijachtige composities aan stukken te rijten in dit opzicht wel interessant. Het voelde ook aan als een schizofreenachtige film, want de verhaallijn over de bezetenheid stond in schril contrast met de sequenties rondom Telly Savalas – dat Savalas op Kojak wijze steeds heuse lolly’s in de mond stopt was even ongepast als leuk zelfreflexief. Maar zoals eerder gezegd, het zijn niet de exorcisme scènes waar deze film het van moet hebben, ook al zal de klinische wijze waarop Bava deze momenten in beeld brengt zeker bedoeld zijn als contrast met de meer sfeervolle horror die de andere helft van de film inneemt. In realiteit vermoedelijk een matige Bava film, in mijn wereld een zeer verteerbaar filmpje – daar kan zelfs het stupide einde niets aan veranderen.

Labels:

zondag, juni 03, 2007

Death Race 2000 ***1/2

Regie: Paul Bartel (1975)


Omdat Erwin me zo’n beetje iedere week lastigviel met de vraag ‘heb je Death Race 2000 nu al gezien?’ moest ik deze cultfavoriet toch maar eens kijken. En haha, het is me inderdaad een geweldig stukje stompzinnigheid. Met een beetje fantasie zou je dit het komische broertje van Pollack’s ‘They Shoot Horses, Don’t They?’ kunnen noemen, want beiden zijn een uitvergroting en parodie van Guy Debord’s ‘Spektakelmaatschappij’. Maar er is natuurlijk geen mens die dit serieus neemt en zo hoort het ook. Ik had het iets meer over de top verwacht nog allemaal, maar toch heb ik me kostelijk geamuseerd met deze film die wel als inspiratie gediend moet hebben voor dat computerspel ‘Carmageddon’. Alleen al voor David Carradine en Sly Stallone moet je dit ooit gezien hebben!

Labels:

To Be or Not to Be *****

Regie: Ernst Lubitsch (1942)


Al direct toen ik deze film voor het eerst zag had ik een bijna onverklaarbare persoonlijke affiniteit met deze film en met iedere kijkbeurt wordt deze band enkel sterker. De fameuze Lubitsch Touch is in deze film erg duidelijk zichtbaar en deze gevleugelde term komt feitelijk neer op het idee van Lubitsch dat iedere persoon, ongeacht status, klasse, bekendheid of wat ook, zich minstens een keer per dag volledig voor schut zet. Zijn films zijn dan ook gevuld met bijzonder menselijke personages en zijn films zijn meesterlijke dissecties van de menselijke dwaasheden die onze wereld domineren. En is er een grotere menselijke dwaasheid denkbaar dan het fenomeen oorlog? Een van origine Duitse regisseur die tijdens de Tweede Wereldoorlog de draak gaat steken met Adolf Hitler, het lijkt een geschenk uit de hemel. Het meest bijzondere aan deze film vind ik iedere keer weer de vakkundige lijn die de film bewandelt tussen werkelijk briljante komedie en tragisch drama zonder naar een van beide kanten door te slaan. Lubitsch wist zich hier geholpen door een ingenieus scenario dat niet alleen het meeste haalt uit het reeds sublieme basisgegeven (een groep toneelacteurs moet letterlijk de rol van hun leven spelen in de oorlog), maar wat drama en humor zo sterk afwisselt en goed doseert dat je er bijna eng van zou worden. Vrijwel alle acteurs zijn geweldig in hun rol, maar de performance van Jack Benny wil ik bij deze toch echt uitroepen als een van de grappigste uit de gehele filmgeschiedenis, wat een prestatie! ‘To Be or Not to Be’ is samen met Chaplin’s ‘The Great Dictator’ de beste Hollywoodfilm over WOII gemaakt tijdens de oorlog zelf en zou een double bill opleveren om je vingers bij af te likken. En nu mijn passie voor Lubitsch weer helemaal opgerakeld is, moet ik wel het Lubitsch retrospectief in Filmmuseum Amsterdam bezoeken.

Labels: