zondag, juli 27, 2008

Boom (Joseph Losey, 1968) ***1/2

Deze film is meteen bij release ontzettend verguisd door vrijwel iedereen, het was zowel een commerciële als artistieke flop. Zeker als je weet dat John Waters een van de grootste verdedigers van de film is (hij noemt de film van grote invloed op zijn eigen oeuvre), moet er iets aan de hand zijn. ‘Boom’ wordt dan ook vaak omschreven als een camp klassieker en dat is zeker deels terecht, maar er is meer aan de hand. Het is gebaseerd op een Tennessee Williams toneelstuk (hij schreef ook het scenario) en de emotionele uitbarstingen die zijn werk karakteriseren hebben altijd al op het randje van camp gestaan – of het nu ‘A Streetcar Named Desire’ of ‘Suddenly, Last Summer’ is, altijd heb je het gevoel dat het ieder moment over de top kan gaan. ‘Boom’ gaat dan ook soms over de top, zeker dankzij de aanwezigheid van Elizabeth Taylor, hier in haar zoveelste Williams rol. Ze speelt weer zo’n labiel figuur, zo’n vrouw die constant onredelijk begint te schreeuwen en krijsen, op een manier waarop Liz dat zo goed kan. Er zijn meerdere scènes waar je iemand als John Waters gewoon voelt smullen, het is hetzelfde overtrokken acteerwerk dat hij in zijn eigen films altijd aanmoedigt. Maar in al haar hysterie is er ook iets oprecht tragisch aan Liz, al was het maar omdat ze niet zozeer alleen lijkt te acteren, maar soms ook gewoon de echte Liz Taylor lijkt te zijn, ziek en gebroken tegen het einde van haar problematische carrière. Op deze momenten proef je de minder prettige kant van haar beroemdheid en het is zeker een bijzonder aspect van deze film. Het is namelijk een van Williams meest ambitieuze en ook sombere werken, waarbij de duidelijk serieuze bedoelingen soms topzwaar worden en de film bijna belachelijk maken. Het is namelijk een parabel waarin Taylor en Richard Burton (wie anders?) duidelijk leven en dood representeren en als dat nog niet duidelijk genoeg was gaat Burton hoofdzakelijk gekleed in zwart en Taylor in wit – het zijn ook dit soort elementen die de film zijn campstatus geven, het is soms allemaal net iets te veel. De manier waarop regisseur Losey alles in beeld brengt draagt ook veel bij aan de conflicterende emoties die de film bij de kijker oproept: de hysterische emoties lijken te worden geneutraliseerd dankzij de kille en serene setting waarin de film zich afspeelt: een grote witte villa op een verlaten eiland dat met zijn onwrikbare rotsen en de oneindige zee een bijzonder verstillend effect geeft waardoor de hysterie bijna verstikt wordt. De gehele film is een soort georganiseerde chaos, waarin mens en omgeving elkaar in balans houden, hoewel je constant het gevoel hebt dat deze balans naar een van beide kanten kan doorslaan. Losey maakt de omgeving net zo belangrijk als zijn personages, net zoals hij dat ook al deed in zijn fantastische ‘The Servant’ (1964); zo filmt hij vaak bijvoorbeeld personages in of door een raam of deuropening, waarmee hij de enormiteit van de villa extra benadrukt en de personages nietig maakt. ‘Boom’ is typisch een film die nimmer een groot publiek zal krijgen, omdat de film bijna ondoordringbaar is, maar een intrigerend werk is het zeker.

Labels: , ,