dinsdag, november 11, 2008

The Naked Kiss (Samuel Fuller, 1964) *****


Vlak na ‘Shock Corridor’ maakte Sam Fuller, wederom met Constance Towers in de hoofdrol, ‘The Naked Kiss’, een film die net zo bizar en memorabel is als zijn voorganger en in mijn ogen zelfs nog een tikkeltje beter. Manny Farber omschreef ooit als geen ander wat er zo goed kan zijn aan lowbudget film makers in zijn essay ‘Underground Films’: ‘[they] did their best shooting… from the deepest, worst angle… with material that is hopelessly worn out and childish’ en waarin hij vond: ‘the unheralded ripple of physical experience, the tiny morbidly life-worn detail, something hard and formful.’ Hoewel ‘The Naked Kiss’ nog gemaakt moest worden toen Farber zijn essay schreef, lijkt hij de film rechtstreeks te omschrijven, vooral ‘the unheralded ripple of physical experience, the tiny morbidly life-worn detail’ is rechtstreeks van toepassing op ‘The Naked Kiss’.

De beroemde opening van de film kan gezien worden als de definitie van de Fuller esthetiek: vanuit een point of view shot zien we een mooie vrouw met een naaldhak op de camera (en het publiek dus) inhakken, afgewisseld met shots waarin de man die ze aanvalt te zien is; er is opzwepende jazzmuziek te horen en de schokkende handcamera geeft een gevoel van aanwezigheid en directheid. In het hevigst van de strijd valt ineens het haar van het hoofd van de vrouw af en wordt duidelijk dat ze een pruik droeg en verder kaal is. Een wat conventioneler regisseur had eerst een establishing shot gebruikt waarin duidelijk was geworden wat de situatie is, zo niet Fuller. Hij gooit de kijker direct letterlijk middenin de actie en maakt ten volle gebruik van het verrassingseffect om zo de maximale emotionele impact uit de scène te halen. Deze openingsscène overigens had zo uit een Doris Wishman sexploitation gewandeld kunnen zijn, grote delen van ‘The Naked Kiss’ lijken akelig veel op een wat stijlvollere versie van iets als ‘Bad Girls go to Hell’ – Wishman had uiteraard geen geweldenaar als Stanley Cortez die ook hier weer voor Fuller achter de camera stond. Maar het feit dat er zoveel parallellen te trekken zijn tussen de extreme lowbudget exploitation van Wishman en Fuller geeft al aan dat Fuller, net als in ‘Shock Corridor’, weer constant balanceert tussen hartverscheurend melodrama en pulpy trash. Het meest duidelijk komt dit naar voor in Fuller’s behandeling van de gehandicapte kinderen, scènes die contant het midden houden tussen het ontroerende en het uitbuitende – je weet nooit welke kant Fuller nou precies op wil, vermoedelijk alle kanten. Ook zijn campy dialoog in deze film levert enkele van de meest gedenkwaardige momenten in Fuller’s oeuvre op; dat moment waarop Kelly aan Griff vertelt wat voor romantische beelden er allemaal bij haar opkomen als ze Beethoven’s ‘Mondschein Sonata’ hoort en dan vraagt wat hij er voor beelden bij krijgt en hij ronduit bot antwoordt: ‘I’m tone deaf’; of dat het onschuldige oude vrouwtje tegen Kelly zegt dat een mens een derde van zijn leven in bed doorbrengt, waarop het hoertje Kelly enkel antwoordt met een enorm veelzeggende blik.

En dan na een uur komt die meest memorabele scène uit de film, dat onderwerp waar films zelfs vandaag de dag liever ver weg van blijven, overigens bijzonder smaakvol gebracht door Fuller – de censor bestond nog natuurlijk. Maar vanaf dat moment komt alles in de film helemaal samen en krijgen alle voorgaande scènes hun betekenis. Want waar de film soms wat stuurloos aanvoelde, besef je dat Fuller al die tijd een bijzonder krachtig beeld geschilderd heeft van de hoofdpersoon en haar situatie en krijgt de film in al zijn smerigheid en tragiek dat aspect waar Farber zo goed zijn vinger op gelegd had: ‘the unheralded ripple of physical experience, the tiny morbidly life-worn detail’. Een greep uit het leven dus, verkregen uit de krochten van de samenleving, waarin laag en onwaardig materiaal getransformeerd wordt tot hoogwaardige en veelzeggende kunst.

Labels: