zaterdag, september 13, 2008

Bathing Beauty (George Sidney, 1944) ****1/2

Voor een klassieke Hollywood musical kun je mij echt altijd wakker maken, het was zo’n vreselijk uniek genre. Iedere studio heeft destijds interessante musicals gemaakt maar geen was er beter in dan die glamourstudio in Culver City, MGM (dat destijds bekend stond als More Great Musicals). Die onophoudelijke stroom van vrolijkheid, de overdadig kleurrijke decors (de keuze om te stoppen met Technicolor is een van de meest jammerlijke ooit geweest), die schaamteloze esthetisering van een hermetisch afgesloten filmwereld waarin geen plaats kan zijn voor ellende, oorlog of dissidentie. Er is ook geen enkel genre (op de horrorfilm na wellicht) wat zo experimenteel met verhaaltechnische zaken omgaat als de musical, want het narratief wordt vaak volledig stilgelegd om ruimte te maken voor de uitzinnige setpieces, de dansjes, de muziek of wat dan ook – wat Esther Williams ooit treffend ‘the improbable stuff that had little to do with the script’ noemde. En weinig films hebben meer van ‘the improbable stuff’ dan ‘Bathing Beauty’, een film die eigenlijk louter bestaat uit ‘improbable stuff’.

Het is een film die begon als vehikel voor de gruwelijke Red Skelton (zo heten ze niet meer tegenwoordig), die erg veel weg heeft van een andere onuitstaanbare kwal, Robin Williams. Echter, de ster van de film zou Esther Williams worden, een zwemster die dankzij het succes van deze film de spil van een heus subgenre zou worden: de aqua musical – zonder twijfel een van de meest bizarre uitwassen van het musical genre. Het ‘verhaal’ wordt werkelijk schaamteloos gebruikt als kapstok voor alle ‘improbable stuff’ en is ongeveer als volgt: Skelton en Williams staan op het punt te trouwen als er een Spaanse troela binnenwandelt met drie kinderen (Tom, Dick en Harry…) die claimt dat Skelton haar man en de vader van de kinderen is. Williams wordt daarop natuurlijk boos en om haar weer terug te winnen is Skelton genoodzaakt om leerling te worden op de vrouwenschool waar Williams werkzaam is.

Meer woorden moeten we er niet aan vuilmaken want dat doet de film zelf ook niet; ik ken weinig films die zo schaamteloos stuurloos zijn en zo’n nadruk leggen op de ‘improbable stuff’. Het begint al direct met een Zuid-Amerikaans getinte song (exotische muziek was in de jaren ’40 een grote rage) en Williams komt dan oplopen om uiteindelijk wat in het water te dobberen. Het heeft allemaal niks met het verhaal te maken, het is er gewoon omdat het er is. Zo komt ook de jazztrompettist Harry James and His Music Makers meermalen voorbij (in hilarisch gefilmde optredens) en speelt de op dat moment populaire orgelspeelster Ethel Smith twee deuntjes op haar orgel. Niet omdat dat zinvol is, maar gewoon omdat het vermakelijk is. De gehele 101 minuten wordt het verhaal (dat al zo flinterdun is) op deze manier minutenlang stilgelegd om optredens, dans en komisch bedoelde sketches met Skelton op de kijker af te vuren. Op het einde is het dan eindelijk zover, dan wordt het vreselijk uitzinnige waterballet opgevoerd (waar het subgenre uit zou voortvloeien), duidelijk geïnspireerd door de avant-garde balletten van Busby Berkeley. De ultieme ironie is natuurlijk dat het erotische aspect van dit soort sequenties volledig wordt onderdrukt (de musical was immers zalvend vermaak voor het hele gezin), terwijl je toch minutenlang zit te staren naar dames in badpakken die van hun lichaam een spektakel maken – het is dan ook exact dat aspect wat ‘The Rocky Horror Picture Show’ zo overduidelijk maakt door hun ode aan de aqua musical uit te laten lopen op een orgie in het zwembad.

En wat nog het meest verbijsterende aan deze film is? Dat het na ‘Gone with the Wind’ en ‘Ben-Hur’ de meest succesvolle film was die MGM ooit gehad heeft. Iedereen kent die andere twee films nog, maar wie heeft er ooit nog gehoord van ‘Bathing Beauty’, zonder twijfel een van de meest bizarre en uitzinnige musicals ooit vervaardigd? Terwijl het een glorieus camp meesterwerk is!

Labels: