Elena et les hommes (Jean Renoir, 1956) ****1/2
De film raast als een orkaan over je heen zonder dat je ook maar een seconde de kans krijgt om uit te vogelen wat nu precies de relatie is van de personages en wat er nu allemaal gaande is. Zeker, je hebt een soort algemeen idee, maar daar houdt het ook bij op. Maar dat is allemaal vrij logisch als je bedenkt dat ‘Elena’ de laatste film is van de trilogie die door Criterion ‘Stage and Spectacle’ genoemd is; drie films waarin Renoir alle ideeën van realisme volledig achter zich laat en zich volledig verliest in de artificiële schoonheid van kunst en theater. En wat dat betreft is ‘Elena’ niets meer en minder dan de logische conclusie van de voorgaande twee films, waarin het traject richting kunstmatigheid zijn logische climax bereikt en Renoir de toon en sfeer van de ‘The Golden Coach’ en ‘French Cancan’ richting zijn meest extreme proporties duwt. Het gevolg is dat ‘Elena’ in een abstracte explosie van kleur en beweging iedere poging tot begrijpelijkheid achter zich laat om bijna een soort metacinema te worden.
De meest voor de hand liggende vergelijking is waarschijnlijk met het eerdere ‘Rules of the Game’, een film waarbij zowel de overeenkomsten als de verschillen opvallen. De overeenkomsten zijn er natuurlijk in zowel de stijl als de inhoud: drukke dialoog, de observerend-bewegende camera, mensen die dwars door elkaar heen lopen en praten en een weigering om het onderscheid tussen hoofd- en bijpersonages te maken; ook inhoudelijk zijn er vele parallellen omdat beide films draaien om de dwaasheid van de mensheid en romantiek. De verschillen zijn echter nog meer veelzeggend: ‘Rules of the Game’ is ondanks zijn vele experimentele stilistische technieken (die destijds gezien werden als technische onkunde van de kant van Renoir) uiteindelijk een relatief conventionele film in de zin dat het nog steeds draait om duidelijk gedefinieerde karakters en situaties. Alles wat de personages in die film zeggen en doen heeft ook daadwerkelijk een concrete betekenis, een betekenis die vrijwel altijd verwijst naar de liefdevolle sociale kritiek die Renoir met de film uit. In ‘Elena’ is die situatie echter aanzienlijk veranderd, want net als bij Josef von Sternberg is er in ‘Elena’ geen enkele verwijzing naar een externe realiteit, maar verwijst de film alleen nog naar zichzelf. Renoir neemt een historisch conflict en een bestaande Franse feestdag, maar gebruikt dat om de film alleen naar binnen en niet naar buiten te laten kijken, waardoor de film in een door zichzelf gecreëerd vacuüm komt te staan. Het maakt daarmee ook niet meer uit wat de personages zeggen of wat de politieke of sociale intriges zijn, want die zijn er simpelweg te veel en worden bovendien veel te druk gepresenteerd om ze daadwerkelijk te kunnen begrijpen. Renoir gebruikt het model wat hij zelf gepionierd en keert datzelfde model volledig binnenste buiten, waardoor alle dialoog zijn betekenis als dialoog verliest en enkel nog bestaat als een soort dialoog-zijn. ‘Elena’ is een klucht over een klucht.
Het effect ligt overigens opmerkelijk dicht bij het effect wat een Stan Brakhage film met zich meedraagt: als je in een Brakhage film gaat proberen om bij ieder shot te achterhalen wat er nu precies getoond wordt, wordt iedere film niet alleen een vermoeiende maar ook een onnozele ervaring. Om chocola te maken van Brakhage is vereist dat je de films over je heen laat komen zonder poging om ze direct te begrijpen. Niet dat de films niets zeggen, maar ze zeggen enkel niets in traditioneel dramatische wijze. Waar het om draait is dat je dankzij het effect van Brakhage’s manipulatie van de wereld diezelfde wereld op een andere manier gaat bekijken, waarbij je een meer esthetische kijk op de wereld krijgt en beseft dat schoonheid overal om je heen te vinden is, zelfs in de meest banale dingen. Nu is Renoir uiteindelijk natuurlijk geen avant-gardist, maar een humanist pur sang en ligt hij uiteindelijk dichter bij Sternberg dan bij Brakhage: want net als Sternberg gebruikt Renoir zijn audiovisuele experimenten altijd niet voor structuralistische maar voor sociale doeleinden (of het is beter te zeggen dat Sternberg ergens tussen Renoir en Brakhage inzit), wat in het geval van Renoir natuurlijk is om met een liefdevol observerende camera de dwaasheid van de romantische mens bloot te leggen. En Renoir is natuurlijk geen cynisch observator van een afstand, maar één vol warmte en liefde voor zijn personages. Want hoewel Renoir niet vies is van een beetje satire, schuilt voor hem, net als voor Lubitsch, de schoonheid van het leven precies in de dwaasheid omdat juist het maken van fouten hetgeen is wat mensen hun humaniteit geeft. Wat dat betreft had ‘Elena and her Men’ in navolging van The Great Ziegfeld net zo goed ‘The Renoir Follies’ kunnen heten, zowel dankzij de dwaasheid als het spektakelelement. En ‘Elena and her Men’ is een grote krankzinnige ode aan het ‘joie de vivre’ gevoel wat voor Renoir tegelijkertijd zowel de idiootheid als de essentie van het leven is.
Labels: Jean Renoir
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home